Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2020 in de zaak tussen
[naam] V.O.F., te [plaats] , gemeente [gemeente] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Procesverloop
Overwegingen
Inleiding
Feiten
Op 28 januari 2015 is aan appellante een subsidie toegekend op grond van de Regeling GLB-Inkomenssteun 2006, onderdeel Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen (IDS-subsidie). De toekenning van subsidie was van doorslaggevend belang voor de financiering van de bouw. Eén van de voorwaarden voor subsidieverlening was dat appellante pas bij goedkeuring van de subsidieaanvraag het investeringsplan mocht gaan uitvoeren en dat de investering minimaal 5 jaar functionerend op het bedrijf gehouden moest worden. Voor zover niet aan die voorwaarden wordt voldaan, moet de subsidie worden terugbetaald. Vervolgens is op 27 maart 2015 aan appellante een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van de vrijloopstal en is op 15 april 2015 een financieringsovereenkomst met de bank gesloten, waarna met de bouw van de stal is gestart.
Besluitvorming
.Voor zover appellante betoogt dat zij moet worden vrijgesteld van het opleggen van de heffingen in de periodes 1 tot en met 4, omdat zij pas op 24 november 2017 te horen kreeg dat verweerder weer heffingen op zou gaan leggen en zij haar bedrijfsvoering in die periodes niet met terugwerkende kracht kon aanpassen, faalt dit betoog. Zoals het College eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 7 juli 2020, ECLI:NL:CBB:2020:435) komt het wachten met reduceren van het aantal runderen tot december 2017 voor rekening van appellante, nu verweerder appellante direct te kennen heeft gegeven dat hij de heffingen alsnog zou opleggen indien de uitkomst van het door hem tegen de vonnissen van 4 mei 2017 ingestelde spoedappèl daarvoor ruimte zou bieden
.Het rechtszekerheidsbeginsel staat daarom niet in de weg van de bevoegdheid van verweerder om op grond van de Regeling de geldsommen alsnog op te leggen.
Het feit dat aan appellante een IDS-subsidie is verleend maakt dat niet anders. Dat appellante heeft gekozen voor de bouw van een duurzame vrije uitloopstap en daarvoor subsidie heeft gekregen neemt niet weg dat de bouw ervan een ondernemerskeuze is die voor haar rekening en risico komt. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat de subsidie pas op 29 september 2015 definitief is vastgesteld en dat het op dat moment reeds kenbaar was dat de stalruimte niet volledig zou kunnen worden benut.
Beslissing
.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.