ECLI:NL:CBB:2020:691
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het fosfaatrechtenstelsel en de gevolgen voor melkveehouders
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 oktober 2020, zaaknummer 18/2960, werd het fosfaatrechtenstelsel beoordeeld in het kader van de Meststoffenwet (Msw). Appellante, een maatschap die een melkveebedrijf exploiteert, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht van appellante was vastgesteld. De minister had op basis van artikel 23, derde lid, van de Msw het fosfaatrecht per 1 januari 2018 vastgesteld, waarbij de generieke korting van 8,3% was toegepast. Appellante betoogde dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd was met de Nitraatrichtlijn en dat het stelsel ongeoorloofde staatssteun opleverde. Tevens stelde zij dat zij een individuele en buitensporige last ondervond door de invoering van het stelsel, vooral omdat zij had geïnvesteerd in de uitbreiding van haar bedrijf.
Het College oordeelde dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd is met de Nitraatrichtlijn en dat de noodzaak van het stelsel is bevestigd in eerdere uitspraken. Het College concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het stelsel een individuele en buitensporige last op haar legde. De investeringen die appellante had gedaan, waren niet navolgbaar gezien het tijdstip van de investeringen en de bekendheid met de aanstaande veranderingen in de regelgeving. Het College benadrukte dat de risico's van ondernemersbeslissingen voor rekening van de ondernemer komen en dat niet elk vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last vormt. De bescherming van het milieu en de volksgezondheid, evenals de verplichtingen uit de Nitraatrichtlijn, wogen in dit geval zwaarder dan de belangen van appellante. Het beroep werd ongegrond verklaard.