Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2020 in de zaak tussen
Maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
1 april 2018 meldt en aantoont dat het krachtens het derde lid op het bedrijf rustende fosfaatrecht minimaal vijf procent lager is door bouwwerkzaamheden, diergezondheidsproblemen, ziekte, ziekte of overlijden van een persoon van het samenwerkingsverband van de landbouwer of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, of vernieling van de melkveestallen, het fosfaatrecht bepaald aan de hand van het melkvee waarover deze landbouwer zonder deze buitengewone omstandigheden zou hebben beschikt (de knelgevallenregeling).
31 december 2016.
april 2014 was de eerste snede kuilvoer van 2014 van zeer matige kwaliteit. De slechte kwaliteit van het kuilvoer is van invloed geweest op de diergezondheid van de koeien en
2 juli 2015 het reguliere fosfaatrecht minimaal 5% lager was als gevolg van deze bijzondere omstandigheid. Verweerder heeft een juiste toepassing gegeven aan de knelgevallenregeling door hier uit te gaan van een vóór 2 juli 2015 gelegen alternatieve peildatum. Zoals het College in zijn uitspraak van 9 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:4, onder 5.2) heeft geoordeeld en in zijn uitspraak van 11 juni 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:232, onder 4.1) heeft bevestigd, wordt daarbij geen rekening gehouden met op de peildatum (nog) niet gerealiseerde uitbreidingsplannen en wordt een vergelijking gemaakt tussen de bedrijfssituatie op het moment van het intreden van de buitengewone omstandigheid, in dit geval de dierziekte, en de bedrijfssituatie op de peildatum van 2 juli 2015. In aanmerking genomen dat de dierziekte, zoals appellante ook in haar melding bijzondere omstandigheden van
23 maart 2018 heeft vermeld, zich vanaf 15 december 2014 heeft voorgedaan, is verweerder terecht van de alternatieve peildatum 15 december 2014 uitgegaan. Dat niet het jaar 2014 maar het jaar 2016 representatief is voor de melkproductie van appellante, heeft zij niet aannemelijk gemaakt.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en stelt het fosfaatrecht van appellante vast op 3.641 kg en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.575,-;
- wijst af het meer of anders verzochte.