Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 oktober 2018 in de zaak tussen
[naam 1] en [naam 2] ,te [plaats] ,
appellanten
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 oktober 2018, zaaknummer 18/1289, staat het fosfaatrechtenstelsel centraal, dat is ingevoerd om de mestproductie in Nederland te reguleren. Appellanten, een maatschap van melkveehouders, hebben bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van hun fosfaatrechten door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had op basis van de Meststoffenwet hun fosfaatrecht vastgesteld op 4.634 kilogram, waarbij een generieke korting van 8,3% werd toegepast voor niet grondgebonden bedrijven. Appellanten betogen dat deze korting in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en hen disproportioneel benadeelt, omdat zij als niet grondgebonden producenten meer last ondervinden van de korting dan grondgebonden bedrijven. Het College oordeelt dat de wetgever redelijkerwijs heeft kunnen oordelen dat het fosfaatrechtenstelsel en de generieke korting het algemeen belang dienen, en dat de korting niet onevenredig is. Het College concludeert dat de generieke korting niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het beroep van appellanten wordt gegrond verklaard, maar de minister wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van appellanten.