In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 15 september 2020, zaaknummer 19/230, staat het fosfaatrechtenstelsel centraal. Appellanten, een vennootschap onder firma, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht van hun bedrijf werd vastgesteld. De appellanten betogen dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP), omdat het hen een individuele en buitensporige last oplegt. Het College oordeelt dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van een dergelijke last. Het College verwijst naar eerdere jurisprudentie en stelt dat de investeringsbeslissingen van de appellanten, genomen zonder de benodigde vergunningen, niet navolgbaar zijn. De beslissing om te investeren in hun melkveebedrijf zonder de vereiste natuurbeschermingsrechtelijke toestemming wordt als een ondernemersrisico beschouwd. Het College concludeert dat de knelgevallenregeling door de verweerder correct is toegepast en dat de appellanten niet zijn benadeeld door het gebrek in de hoorplicht, aangezien zij voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten toe te lichten. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is, maar dat het griffierecht aan de appellanten wordt vergoed en dat de proceskosten worden vergoed.