In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveebedrijf en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het fosfaatrecht. Appellante, een melkveehouder, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin het fosfaatrecht was vastgesteld. Appellante voerde aan dat zij door dierziekten en bouwwerkzaamheden niet voldeed aan de voorwaarden van de knelgevallenregeling, die een uitzondering biedt voor boeren die door bijzondere omstandigheden in de problemen komen. De minister had het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 4.546 kg, maar appellante stelde dat zij door de omstandigheden 821 kg fosfaatrecht misliep. Het College oordeelde dat appellante niet aan de drempel van 5% voldeed die vereist is voor de knelgevallenregeling. Het College concludeerde dat er geen sprake was van een individuele en buitensporige last in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, maar het College bepaalde dat het griffierecht aan appellante werd vergoed en dat de minister in de proceskosten werd veroordeeld.