In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 augustus 2020, zaaknummer 19/131, is de appellante, een V.O.F. die een landbouwbedrijf exploiteert, in beroep gegaan tegen de besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 11.191 kg, gebaseerd op de dieraantallen op 2 juli 2015. Appellante stelde dat zij tijdelijk minder melkvee hield door de realisatie van natuur- en infraprojecten, en dat zij daarom aanspraak maakte op de knelgevallenregeling van artikel 72a van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Het College oordeelde echter dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er een causaal verband bestond tussen de bijzondere omstandigheden en het tijdelijk houden van minder melkvee. Bovendien werd vastgesteld dat appellante niet had voldaan aan haar bewijslast met betrekking tot de bedrijfseconomische gevolgen van het fosfaatrechtstelsel.
Daarnaast heeft appellante schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het College stelde vast dat de redelijke termijn was overschreden met meer dan vijf maanden en kende appellante een schadevergoeding toe van € 500,-, waarvan € 400,- door verweerder en € 100,- door de Staat moest worden betaald. De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is verklaard, maar dat appellante recht heeft op schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.