12.4.De vergoeding voor de door appellant in verband met de zitting van het College gemaakte reiskosten wordt, op de voet van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bpb, gelezen in samenhang met artikel 1, onderdeel d, van dat besluit en artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, forfaitair vastgesteld op € 48,28.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat (minister van Justitie en Veiligheid) om aan appellant een vergoeding voor immateriële schade van € 1.000,- te betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.480,14, waarvan € 1.334,26 kosten van een deskundige betreft, zodat dit bedrag moet worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 170,- aan appellant dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Daalder, in aanwezigheid van mr. H.A. Komduur, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.