Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaak tussen
[naam] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
te [plaats] in de vorm van een vennootschap onder firma met vier vennoten.
9 februari 2011 heeft appellante een financieringsvoorstel van de bank geaccepteerd ter hoogte van € 950.000,-. Deze geldlening is afgesloten voor onder meer de bouw van een stal, de investering in onroerende zaken, de aankoop dieren en de aankoop melkquotum. Daarnaast is appellante op 17 april 2012 een geldlening van € 295.000,- aangegaan voor de aankoop van 5,5 hectare landbouwgrond. Voor de overdracht van het perceel grond heeft zij op
20 april 2012 een nota van afrekening ontvangen ten bedrage van bijna € 300.000,-. Verder heeft appellante op 10 december 2012 een financieringsvoorstel getekend voor een lening van € 220.000,-.
2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Verweerder heeft de generieke korting van 8,3% toegepast. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
15 mei 2018 (rapport), waarin aan de hand van verschillende scenario’s de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel voor appellante zijn vastgesteld. Uit deze financiële analyses volgt dat het scenario waarin fosfaatrechten worden aangekocht en het scenario waarin melk wordt geproduceerd binnen het toegekende aantal fosfaatrechten financieel niet haalbaar zijn voor appellante.
9 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:1-7). Daarin heeft hij al geoordeeld dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau verenigbaar is met artikel 1 van het EP. In de uitspraak van 23 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:291) heeft het College dit oordeel verder gemotiveerd. Daarbij heeft het College onder meer overwogen dat in ieder geval vanaf
26 november 2019, ECLI:NL:CBB:2019:729, onder 6.5, en 7 januari 2020,
ECLI:NL:CBB: 2020:9, onder 6.3). Gelet op het voorgaande kan op grond van het rapport, niet worden geconcludeerd dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Het College wijst er in dit verband nog op dat hij, zoals ook overwogen in zijn uitspraak van
25 februari 2020 (hiervoor aangehaald, onder 6.13) aan de financiële rapportages die verweerder met de informatie op zijn website (mijn.rvo.nl) heeft uitgelokt, in procedures als hier aan de orde slechts een beperkte waarde toekent.
-(1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).