Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2020 in de zaak tussen
[naam 1] V.O.F., te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
200 melk- en kalfkoeien en 140 stuks jongvee. Op 6 april 2009 heeft appellante een aanvullende melding Besluit landbouw milieubeheer gedaan voor bedrijfstechnische wijzigingen en het wijzigen in situering en indeling van de bedrijfsgebouwen en het erf van de melkrundveehouderij. Deze melding is op 11 mei 2009 door de gemeente [plaats] geaccepteerd. Op 11 mei 2009 is ook een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een ligboxenstal en een sleufsilo en op 18 september 2009 is een bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van de bovenbouw van de jongveestal. Op 11 januari 2011 is door de gemeente [plaats] een milieuvergunning verleend voor het oprichten en inwerking hebben van een melkrundveehouderij, waar 244 melk- en kalfkoeien en 163 stuks jongvee kunnen worden gehouden in plaats van de eerder voor haar bedrijf vergunde aantallen van
200 melk- en kalfkoeien en 140 stuks jongvee. Op 22 november 2012 is een vergunning verleend op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) voor het in bedrijf hebben van een melkrundveebedrijf, het samenvoegen van twee locaties en voor het houden van 224 melk- en kalfkoeien en 149 stuks jongvee.
11 oktober 2016 is zij een lening aangegaan van € 240.000,- ter herfinanciering van een bestaande lening.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 338,- aan appellante dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van