Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2019 in de zaak tussen
VOF [naam 1] te [plaats 1] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld.
Overwegingen
500 koeien. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland heeft op 3 maart 2014 aan appellante een vergunning verleend op grond van de Natuurbeschermingswet 1998
(Nbw-vergunning) voor het houden van 350 melkkoeien en 100 stuks jongvee op deze locatie (fase 1). Op 23 juli 2014 heeft appellante een omgevingsvergunning verkregen voor het bouwen van een ligboxenstal waar 350 melkkoeien en 100 stuks jongvee gehouden kunnen worden.
956 melkkoeien en 405 stuks jongvee die op het hele bedrijf, over alle UBN-nummers, aanwezig waren. Verweerder heeft de generieke korting van 8,3% toegepast. Verweerder heeft bij het betreden besluit het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard en het aan appellante toegekende fosfaatrecht verhoogd naar 47.169 kg.
[adres] te [plaats 2] meer koeien geregistreerd dan zij volgens haar vergunning mocht houden. Appellante heeft geïnvesteerd in een grote uitbreiding zonder dat hiervoor een bedrijfseconomische noodzaak was en zij heeft hiermee een groot risico genomen. Voor zover appellante stelt dat zij in een zeer moeilijke financiële situatie verkeert stelt verweerder voorop dat dit inherent is aan het doorzetten van uitbreidingsplannen ondanks de voorzienbaarheid van het stelsel. Dat appellante in staat was 10.058 kg fosfaat aan te kopen in de periode van 25 juli 2018 tot en met 25 mei 2019 toont aan dat er voldoende financiële ruimte is om financiële middelen aan te wenden.
9 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:1-7). Daarin heeft hij al geoordeeld dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau, inclusief de peildatum van 2 juli 2015, verenigbaar is met artikel 1 van het EP. In de uitspraak van 23 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:291) heeft het College dit oordeel verder gemotiveerd. Voor het hanteren van meer peildata bestaat geen wettelijke grondslag (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 september 2019, ECLI:NL:CBB:2019:431).