ECLI:NL:CBB:2019:631
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechtenvaststelling en de toepassing van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 november 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen een maatschap en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van fosfaatrechten. De appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister waarin haar fosfaatrecht werd vastgesteld op basis van het aantal dieren dat zij op 2 juli 2015 hield. De minister had op 13 januari 2018 het fosfaatrecht vastgesteld en het bezwaar van appellante ongegrond verklaard in een besluit van 24 augustus 2018. Appellante stelde dat het bestreden besluit een inbreuk maakte op haar eigendomsrecht, omdat het haar een individuele en buitensporige last oplegde door de invoering van het fosfaatrechtenstelsel. Ze voerde aan dat ze door deze regeling haar bedrijfscapaciteit niet volledig kon benutten, wat leidde tot aanzienlijke financiële schade.
Het College overwoog dat appellante op 2 juli 2015 niet beschikte over de benodigde vergunningen voor de uitbreiding van haar veestapel, en dat zij met haar investeringen vooruitgelopen was op de op 9 september 2016 verkregen Nbw-vergunning. Het College concludeerde dat er geen sprake was van een individuele en buitensporige last, en dat het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens niet opging. Het College oordeelde dat de minister in zijn besluit niet deugdelijk had gemotiveerd, maar dat dit gebrek niet leidde tot benadeling van appellante. Het beroep werd ongegrond verklaard, maar de minister werd wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 1.024,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 november 2019.