ECLI:NL:CBB:2019:630
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Strikte uitleg startersregeling voor nieuw gestarte bedrijven in de melkveehouderij
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 november 2019, zaaknummer 18/2144, staat de startersregeling voor melkveehouderijen centraal. Appellant, die een melkveehouderij heeft gekocht, verzoekt om erkenning als nieuw gestart bedrijf om zijn fosfaatrecht te verhogen. Het College oordeelt dat de startersregeling strikt moet worden geïnterpreteerd en alleen van toepassing is op daadwerkelijk nieuw gestarte bedrijven, niet op de voortzetting of doorstart van bestaande bedrijven. Appellant heeft zijn bedrijf niet nieuw gestart, maar heeft een bestaande melkveehouderij overgenomen en maakt gebruik van eerder verleende vergunningen.
De uitspraak behandelt ook de vraag of het fosfaatrechtstelsel in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het College concludeert dat er geen sprake is van een individuele en buitensporige last voor appellant. Hij heeft niet aangetoond dat het fosfaatrechtstelsel hem buitensporig treft, en de argumenten die hij aanvoert, zoals de investeringen in zijn bedrijf, zijn niet overtuigend genoeg. Het College wijst erop dat de berekeningen in het accountantsrapport inconsistent zijn en dat appellant niet heeft aangetoond dat hij in een vergelijkbare positie verkeert als andere melkveehouders.
Uiteindelijk verklaart het College het beroep ongegrond, maar veroordeelt verweerder wel in de proceskosten van appellant, die op € 1.024,- worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijkheid en consistentie in de toepassing van de startersregeling en de beoordeling van fosfaatrechten.