Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2019 in de zaak tussen
V.O.F. [naam 1] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
18 september 2019 wordt geconcludeerd dat de individuele en buitengewone last voor de komende 5 jaar € 198.840,- bedraagt. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting vraagtekens geplaatst bij uitgangspunten van de door appellante overgelegde rapporten. Verweerder stelt ten aanzien van plan 2 terecht dat het volledig voorbij gaat aan de invoer van het fosfaatrechtstelsel en daarom realiteitswaarde mist (vergelijk de uitspraak van het College van 3 september 2019, ECLI:NL:CBB:2019:380), zodat ook aan de conclusie van het rapport niet de waarde kan worden toegekend die appellante daaraan gehecht wenst te zien. Het College wil wel aannemen dat de invoering van het fosfaatrechtstelsel voor appellante een forse financiële aderlating betekent, maar dat betekent niet zonder meer dat sprake is van een individuele en buitensporige last. In dat verband is van belang dat de uitbreiding van 155 naar 250 melk- en kalfkoeien fors is. Weliswaar heeft appellante al in 2012 het plan opgevat voor die uitbreiding, maar de bouwwerkzaamheden voor de nieuwe stal zijn pas in 2014 gestart, terwijl appellante geen inzicht heeft gegeven in het moment waarop zij onomkeerbare financieringsverplichtingen is aangegaan. Zoals het College in zijn eerder genoemde uitspraak van 23 juli 2019 onder 6.7.5.4 heeft overwogen had voor melkveehouders al vanaf het moment dat bekend werd dat het melkquotum zou worden afgeschaft en bijgevolg een einde zou komen aan de begrenzing van mestproductie voor rundvee, redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat een ongeremde groei van de melkveehouderij niet mogelijk was en dat in verband met die afschaffing maatregelen te verwachten waren. Reeds in 2013 is gewaarschuwd dat (dreigende) overschrijding van het fosfaatproductieplafond kon leiden tot productiebeperkende maatregelen, waaronder dierrechten. Appellante had daarom ten tijde van haar investeringsbeslissingen een zekere mate van voorzichtigheid moeten betrachten en zich moeten realiseren dat de uitbreiding voor haar meer dan de gebruikelijke ondernemersrisico’s met zich zou brengen. Daar komt bij dat niet is gebleken dat een uitbreiding van deze omvang om bedrijfseconomische of andere redenen noodzakelijk was. In dit verband acht het College verder nog van belang dat appellante voor een deel van de groei, tot 227 melk- en kalfkoeien, wel fosfaatrechten toegekend heeft gekregen De belangen die zijn gediend met het fosfaatrechtenstelsel (de bescherming van het milieu en de volksgezondheid en het voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn) dienen in dit geval zwaarder dan ook zwaarder te wegen dan de belangen van appellante.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan appellante te vergoeden;