In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil over fosfaatrechten. Appellante, een melkveehouderij, had te maken met een dierziekte op haar bedrijf en stelde dat zij niet voldeed aan de voorwaarden van de knelgevallenregeling. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 7.681 kg, maar na bezwaar werd dit herzien naar 7.879 kg. Appellante voerde aan dat de toepassing van het fosfaatrechtenstelsel haar eigendomsrecht aantastte en dat zij een individuele en buitensporige last ondervond door de investeringen die zij had gedaan voor de uitbreiding van haar bedrijf. Het College oordeelde dat de knelgevallenregeling niet van toepassing was, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden. De rechtbank concludeerde dat de belangen van het fosfaatrechtenstelsel, dat gericht is op milieu- en volksgezondheidsbescherming, zwaarder wogen dan de belangen van appellante. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, maar verweerder werd wel veroordeeld in de proceskosten van appellante.