In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouder en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van fosfaatrechten. De appellante, een melkveehouder, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister waarin haar fosfaatrecht was vastgesteld op 7.002 kilogram. De minister had dit besluit genomen op basis van de Meststoffenwet (Msw), waarbij de appellante stelde dat zij door een dierziekte, paratuberculose, niet in staat was geweest om haar bedrijf uit te breiden zoals gepland. De appellante voerde aan dat zij recht had op toepassing van de knelgevallenregeling, omdat zij niet voldeed aan de 5% voorwaarde die in de wet is opgenomen. Het College oordeelde dat de appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij aan deze voorwaarde voldeed en dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd was met het recht op eigendom zoals vastgelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het College verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellante.