In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om een geschil over fosfaatrechten. Appellant, een melkveehouder, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn fosfaatrecht is vastgesteld op 2.654 kilogram. Appellant stelt dat hij bijzondere omstandigheden heeft die hem in aanmerking zouden moeten laten komen voor een ontheffing van het fosfaatrecht, onder andere door verbouw van zijn stal en een verminderde melkproductie. Het College oordeelt echter dat appellant niet voldoende heeft aangetoond dat zijn melkproductie daadwerkelijk 20.000 kg lager was en dat hij niet voldoet aan het 5%-vereiste voor de knelgevallenregeling. Tevens heeft verweerder 17 koeien terecht niet als melkvee aangemerkt, omdat niet is aangetoond dat deze dieren voor de peildatum gekalfd hebben. Het College concludeert dat er geen sprake is van een individuele en buitensporige last voor appellant, maar dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. Desondanks wordt het beroep ongegrond verklaard, maar wordt verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.024,-.