In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een bestuurlijke boete die was opgelegd aan een vennootschap onder firma wegens overtreding van artikel 7 van de Meststoffenwet (Msw). De boete van € 9.983,- was opgelegd naar aanleiding van een administratieve controle die had plaatsgevonden in 2012, waarbij was vastgesteld dat de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm waren overschreden. De rechtbank Noord-Holland had de eerdere uitspraak van de staatssecretaris in stand gelaten, maar het College heeft deze uitspraak vernietigd. Het College oordeelde dat de staatssecretaris niet tijdig inzicht had gegeven in de door hem gehanteerde marges voor de mestafvoer, waardoor appellante niet in staat was om zich adequaat te verweren tegen de opgelegde boete. Het College heeft het besluit van de staatssecretaris herroepen en de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 2.048,-. De uitspraak van het College is openbaar uitgesproken en de beslissing is in lijn met eerdere uitspraken van het College over de toepassing van de Meststoffenwet.