1.6Bij aanvraag van 31 december 2015 heeft appellante verzocht om de aan haar verleende subsidie vast te stellen. Daarbij heeft zij vermeld dat de totale kosten die onder de subsidie vallen € 321.630,39 bedragen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de subsidie vastgesteld op € 237.922,-.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de subsidie vastgesteld op € 282.747,-. Daarnaast heeft verweerder aan appellante een proceskostenvergoeding toegekend. Verweerder heeft daarbij volstaan met een proceskostenvergoeding voor de indiening van het bezwaarschrift. Verweerder heeft de ‘Kosten Stuurgroep aanlandplicht’, waarbij het gaat om de facturen met de volgnummers 19, 21, 33, 53, 66, 73, 76, 104, 108, 109 en 112, onder verwijzing naar artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 1:15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling niet subsidiabel gesteld. De uren op deze facturen, die gemaakt zijn door de Stuurgroep, zijn volgens verweerder niet direct te relateren aan het project. In dit kader heeft verweerder in het bestreden besluit het volgende uiteengezet:
“(…) U geeft in uw bezwaarschrift en in eerdere correspondentie aan, dat de uren wel degelijk gemaakt zijn ten behoeve van de zeven aanlandplichtenprojecten en dat de uren gelijkmatig verdeeld kunnen worden over de zeven projecten. Het is ook veel efficiënter om voor de vaste kosten die voor alle zeven projecten gemaakt zijn één projectadministratie aan te houden dan zeven afzonderlijke projectadministraties. Ook wordt daarmee overlap van facturen voorkomen.
Hoewel ik erken, dat de urenregistratie voor de algemene kosten van het project aanzienlijk meer werk oplevert als deze exact per project moeten worden geregistreerd in plaats van een gelijkmatige verdeling over de zeven projecten is dit voor mij geen reden om het bestreden besluit te herzien. Allereerst merk ik op dat in geen van de wijzigingsverzoeken die u heeft ingediend expliciet is gevraagd om de kosten van de stuurgroep gelijkmatig te verdelen over de zeven projecten. In de wijzigingsbeschikkingen van 4 mei 2015, 5 januari 2016 en
4 maart 2016 is evenmin opgenomen dat een gelijkmatige verdeling van de kosten van de stuurgroep aanlandplicht over de zeven projecten is toegestaan.
In een telefoongesprek van 26 maart 2015 tussen de heer [naam 4] van RVO en de heer [naam 5] van de stuurgroep is door de heer [naam 4] vermeld dat de kosten van de stuurgroep voor elk project afzonderlijk moesten worden gespecificeerd. Maar bovendien blijkt uit gespreksverslagen van 14 en 16 oktober 2015 met betrekking tot een gesprek van
13 oktober 2015 tussen medewerkers van RVO en CVO duidelijk dat voor alle CVO-projecten gold dat de kosten apart opgevoerd en gefactureerd moesten worden. De urenregistraties dienden derhalve per project te worden gespecificeerd. De eventuele omstandigheid dat de ingediende facturen voldoen aan de gestelde factuurvereisten van de Belastingdienst doet daaraan niets af. (…)”
Verder heeft verweerder geweigerd de gedeclareerde ‘Kosten Island Fishing’ (de facturen met de volgnummers 52, 79, 80, 81, 82, 85, 88 en 99), de accountantskosten (de factuur met het volgnummer 95), de facturen met de volgnummers 13, 26, 27 (gedeeltelijk), 28, 41, 50 en de facturen met volgnummers 72, 89, 103, 111 als subsidiabele kosten aan te merken.