Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 maart 2019 in de zaak tussen
Coöperatieve Visserij Organisatie U.A. te Emmeloord, appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Overleg IMARES, pl Best Practices’, ‘
Aanleveren informatie aan Best Practices’, ‘
Bijeenkomst Best Practices, CVO-bestuur te Emmeloord’
en‘
Overleg I. Wilms, Best Practices te Zoetermeer’. Naar het oordeel van het College heeft verweerder hieruit mogen afleiden dat de aan deze activiteiten gerelateerde kosten van [naam 6] niet ten behoeve van het onderhavige project maar ten behoeve van het project ‘Best Practices’ zijn gemaakt. Voor zover appellante stelt dat die kosten ten behoeve van het onderhavige project zijn gemaakt, moet gelet op het bepaalde in artikel 1:15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling en artikel 4:45, tweede lid, van de Awb, worden geoordeeld dat het op haar weg lag om ervoor zorg te dragen dat dit voor verweerder voldoende duidelijk was. Zij heeft dat niet gedaan. Het gegeven dat verweerder voor kosten van [naam 6] subsidie heeft verleend (en daarvoor voorschotten heeft verleend) betekent niet dat de subsidie conform die verlening moet worden vastgesteld, nu pas bij de subsidievaststelling wordt nagegaan of de kosten daadwerkelijk ten behoeve van het project zijn gemaakt. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat die kosten rechtstreeks aan de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen, zodat verweerder deze kosten om die reden terecht niet subsidiabel heeft gesteld. Dat verweerder daarbij ten onrechte artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb heeft vermeld, zal het College met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat appellante daardoor niet is benadeeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Opknappen 3-units en 3-rekken w48 tbv opslag voor later gebruik (volgend project)’ terecht niet subsidiabel heeft gesteld. Deze kosten zien blijkens de omschrijving op een project dat volgde op het onderhavige project en het project ‘Aantonen overleving discards’ en zijn dus niet rechtstreeks toe te rekenen aan de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft. Voor zover deze omschrijving geen juiste weergave is van de aard van de verrichte activiteiten komt dat voor rekening en risico van appellante. Het ligt, zoals hiervoor ook al is overwogen, gelet op het bepaalde in artikel 1:15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling en in artikel 4:45, tweede lid, van de Awb, op haar weg om aan te tonen dat die kosten rechtstreeks aan de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen, en om zorg te dragen voor rekening en verantwoording omtrent die kosten. Het College begrijpt dat de motivering van verweerder uitsluitend ziet op de post met de hierboven aangehaalde omschrijving. In zoverre faalt de beroepsgrond. De factuur omvat echter ook andere kostenposten. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom deze kostenposten niet subsidiabel kunnen worden geacht. In zoverre slaagt de beroepsgrond.