In het bestreden besluit concludeert ACM dat KPN een prikkel heeft om significant hogere prijzen te hanteren voor ontbundelde toegang in gebieden met bestaande koper- en glasvezelnetwerken (FttH), maar dat KPN hiertoe niet de mogelijkheid heeft door de verplichtingen die gelden op grond van de sectorspecifieke regulering. ACM heeft hierbij, zo leest ook het College het bestreden besluit, het oog op prijsstijgingen boven het gereguleerde tarief. Het College ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de rechtbank is uitgegaan van een verkeerd beoordelingskader. Ook bij de beoordeling van de invloed voor de mededinging van prijsstijgingen tot aan de maximumtarieven heeft de sectorspecifieke regulering betekenis. Het College overweegt in dit verband dat ACM in het ontwerp marktanalysebesluit ontbundelde toegang 2014 (ontwerpbesluit) heeft geoordeeld dat KPN op de markt voor ontbundelde toegang de prikkel en de mogelijkheid heeft tot mededingingsbeperkende gedragingen, waaronder het hanteren van buitensporig hoge prijzen en marge-uitholling. ACM definieert buitensporig hoge prijzen in randnummer 165 van het ontwerpbesluit, onder verwijzing naar jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, als een prijs die niet in een redelijke verhouding staat tot de economische waarde van de geleverde prestatie. Ter remediëring van onder meer het mededingingsprobleem van buitensporig hoge prijzen heeft ACM in het ontwerpbesluit op grond van artikel 6a.2 in verbinding met artikel 6a.7 van de Tw verplichtingen betreffende het beheersen van tarieven opgelegd. Voor ODF-access FttH is de verplichting tot kostenoriëntatie van toepassing zoals die is beschreven in de Beleidsregels tariefregulering ontbundelde glastoegang van 19 december 2008 (de Beleidsregels) en uitgewerkt in de Tariefbesluiten ontbundelde glastoegang (FttH) (Tariefbesluiten). Het beginsel van kostenoriëntatie houdt in dat wie gebruik maakt van diensten of de infrastructuur van een ander bedrijf, de relevante kosten vergoedt die daarvoor redelijkerwijs moeten worden gemaakt. Onder de kosten wordt mede begrepen een redelijk rendement op de investeringen die zijn gedaan (Kamerstukken II 2002/2003, 28 851, nr. 3, p. 26). Tot de tariefprincipes in de Beleidsregels behoort het DCF-model. In de Tariefbesluiten wordt steeds een rendementstoets uitgevoerd en worden voor de betreffende reguleringsperiode tariefplafonds vastgesteld voor maandelijkse tarieven, eenmalige tarieven en nieuwe diensten. Zoals ACM in het ontwerpbesluit heeft overwogen, zijn volgens de Beleidsregels bij de implementatie van de tariefregulering zowel het bevorderen van concurrentie als het aanmoedigen van investeringsprikkels essentiële doelstellingen. Om concurrentie te bevorderen dienen onder meer de prijsgerelateerde mededingingsproblemen van marge-uitholling en buitensporig hoge tarieven te worden voorkomen. Ten einde deze problemen te voorkomen, heeft ACM in de Tariefbesluiten maximumtarieven (tariefplafonds) vastgesteld op basis van kostenoriëntatie. Door de tarieven te baseren op kostenoriëntatie kunnen potentiële investeerders een juiste afweging maken om al dan niet te investeren. Om investeringen aan te moedigen heeft OPTA rekening gehouden met systematische risico’s die samenhangen met glasinvesteringen en met asymmetrische reguleringsrisico’s door respectievelijk een glasopslag en een minimale vaste opslag voor reguleringsrisico op te nemen in de all-risk WACC (Weighted Average Cost of Capital), die het door KPN te behalen rendement bepaalt. Voorts is met het oog op het aanmoedigen van investeringsprikkels gekozen voor meerjarige tariefregulering.
De hiervoor genoemde rendementstoets ziet op de op grond van paragraaf 3.3.2 van de Beleidsregels door ACM bij de start van elke nieuwe reguleringsperiode uitgevoerde controle of de tariefplafonds nog effectief zijn om buitensporig hoge tarieven te voorkomen. ACM doet dit door de interne opbrengstvoet (IRR) van KPN op dat moment te vergelijken met een dan geldend normrendement (de all-risk WACC). Als uit de beoordeling blijkt dat de IRR lager ligt dan de geldende all-risk WACC, behoeft het tariefplafond geen aanpassing. Indien daarentegen de IRR hoger ligt dan de geldende all-risk WACC, wordt het tariefplafond door ACM naar beneden aangepast om zodoende het risico op buitensporig hoge tarieven weg te nemen. Volgens artikel 6a.2, eerste lid, onder a, van de Tw dient een verplichting op grond van artikel 6a.7 van de Tw passend te zijn en volgens artikel 6a.2, derde lid, van de Tw is een verplichting passend indien deze gebaseerd is op de aard van het op de desbetreffende markt geconstateerde probleem en in het licht van de doelstellingen van artikel 1.3 van de Tw proportioneel en gerechtvaardigd is. Zowel tegen de marktanalysebesluiten, waarin ACM de Beleidsregels van toepassing heeft verklaard op de regulering van de tarieven voor ODF-access (FttH), als tegen de Tariefbesluiten, waarin deze tariefregulering concreet is ingevuld, staan zelfstandig rechtsmiddelen open waarin aan de orde kan worden gesteld of de in de Beleidsregels neergelegde methode van tariefregulering en de wijze waarop hieraan invulling worden gegeven passend zijn als bedoeld in artikel 6a.2, eerste juncto derde lid, van de Tw.
Gelet hierop en op de hiervoor beschreven regulering mocht ACM er in het bestreden besluit vanuit gaan dat door de maximumtarieven het mededingingsprobleem van buitensporig hoge prijzen wordt geremedieerd. De maximumtarieven die ACM in het kader van de sectorspecifieke regulering voor KPN heeft vastgesteld, zijn gebaseerd op kosten die KPN redelijkerwijs moet maken voor het aanbieden van ontbundelde toegang. Dit wordt niet anders doordat ACM een methode heeft toegepast waarbij er geen directe relatie is met de werkelijke kosten. Noch in de Tw, noch in de jurisprudentie van het College wordt deze eis gesteld. Ook het feit dat KPN om haar moverende redenen gedurende een zekere tijd lagere tarieven heeft gehanteerd betekent, zoals het College reeds heeft opgemerkt in zijn ook door ACM en de rechtbank aangehaalde uitspraak van 17 juli 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:285), niet dat geen sprake is van kostengeoriënteerde tariefplafonds. Ook het betoog van Vodafone dat de daadwerkelijke mededinging op retailniveau verstoord wordt door prijsstijgingen slaagt niet. ACM heeft in het bestreden besluit tevens de verticale relatie tussen de activiteiten van KPN bezien. ACM heeft geconcludeerd dat KPN de prikkel heeft tot (effectieve) uitsluiting van alternatieve aanbieders op de markt voor ontbundelde toegang, wat onder meer kan leiden tot de mededingingsbeperkende gedraging van marge-uitholling. ACM concludeert in het bestreden besluit dat KPN door de sectorspecifieke regulering niet de mogelijkheid heeft hiertoe over te gaan. In het ontwerpbesluit is KPN onder meer het verbod op marge-uitholling opgelegd. Dit verbod houdt in dat KPN zijn eigen retailbedrijf niet een wholesaletarief in rekening mag brengen waardoor andere afnemers van ontbundelde toegang op de downstreammarkten niet onder concurrerende voorwaarden hun diensten kunnen aanbieden. De sectorspecifieke regulering remedieert hiermee het door Vodafone geschetste mogelijke mededingingsprobleem op de retailmarkten.