8. De beoordeling van het geschil
8.1 Het College stelt allereerst vast dat NMa, anders dan Essent heeft betoogd, belang heeft bij beoordeling van zijn hoger beroep. Reeds vanwege aangekondigde schadeclaims heeft NMa immers nog steeds een reëel belang bij de door hem gewenste vernietiging van het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 8 december 2003 onrechtmatig is.
8.2 Met betrekking tot de beroepsgrond dat de rechtbank het beroep van Essent tegen het besluit van 8 december 2003 ten onrechte ontvankelijk heeft geoordeeld, overweegt het College het volgende.
In de voorschriften verbonden aan de vergunning is onder meer bepaald dat drie bij naam genoemde ondernemingen, alsmede de partijen die met hen in een groep zijn verbonden, zijn uitgesloten van deelname aan de door NMa voorgeschreven veiling van capaciteit. Essent is één van die ondernemingen. Door het besluit van 8 december 2003 komt Essent niet in aanmerking als koper van de capaciteit, terwijl die capaciteit wel aan haar verkocht had kunnen worden als NMa het besluit niet had genomen. Van dwingende omstandigheden die zouden kunnen meebrengen dat Essent geen potentiële koper van deze capaciteit was, is niet gebleken. Aldus heeft het besluit van 8 december 2003 onmiddellijk wijziging in de rechtspositie van Essent tot gevolg zodat het belang van Essent rechtstreeks bij dit besluit is betrokken en zij terzake van dit besluit beroep kan instellen. Reeds om deze reden gaat het betoog van NMa dat het belang van Essent bij het besluit van 8 december 2003 indirect en niet rechtstreeks betrokken is, niet op. Dat Essent wellicht tevens een afgeleid belang heeft doordat zij betrokken is bij een rechtsverhouding op grond waarvan zij schade die wordt veroorzaakt door het besluit van 8 december 2003 op Nuon zou kunnen verhalen doet hieraan niet af.
Gezien het voorgaande is het College met de rechtbank van oordeel dat Essent ten aanzien van het besluit van 8 december 2003 moet worden aangemerkt als belanghebbende, omdat haar belang rechtstreeks bij dat besluit is betrokken. Ook overigens is het College van oordeel dat de rechtbank het beroep van Essent terecht ontvankelijk heeft geacht. Deze beroepsgrond van NMa kan daarom niet slagen.
8.3 Over de door de rechtbank uitgevoerde toetsing aan artikel 41, tweede lid, Mw oordeelt het College als volgt.
8.3.1 Artikel 41, tweede lid, Mw brengt mee dat een vergunning voor het tot stand brengen van een concentratie wordt geweigerd indien als gevolg van de voorgenomen concentratie een economische machtspositie zal ontstaan of zal worden versterkt die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of op een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd.
Voor de toepassing van deze bepaling moet derhalve worden vastgesteld dat de voorgenomen concentratie zal leiden tot het ontstaan of het versterken van een economische machtspositie. Voorts moet worden vastgesteld dat deze economische machtspositie tot gevolg heeft dat de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd.
8.3.2 Indien niet aannemelijk is dat aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 41, tweede lid, Mw is voldaan is NMa niet bevoegd de vergunning voor het tot stand brengen van de concentratie te weigeren.
8.3.3 Zoals het College heeft overwogen in zijn uitspraak inzake Essent en Edon/NMa (uitspraak van 27 september 2002, Awb 01/633 www.rechtspraak.nl LJN AE8688) heeft NMa een zekere beoordelingsvrijheid bij zijn waardering van economische feiten en omstandigheden in het licht van de bepalingen van de Mw. Dit neemt niet weg dat de rechterlijke toetsing omvat de beoordeling of NMa heeft voldaan aan zijn verplichting aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 41, tweede lid, Mw is voldaan. Hierbij dient derhalve niet alleen te worden beoordeeld of het besluit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en of het op een deugdelijke motivering berust, maar ook of NMa de wettelijke begrippen op juiste wijze heeft geïnterpreteerd en aannemelijk heeft gemaakt dat de feiten en omstandigheden aan de wettelijke voorwaarden voldoen. Met name dient de rechter niet alleen de materiële juistheid van de bewijselementen, de betrouwbaarheid en de samenhang te controleren maar ook moet hij beoordelen of die elementen het relevante feitenkader vormen voor de beoordeling en of zij de daaruit getrokken conclusies kunnen schragen.
Artikel 41, tweede lid, Mw bevat geen beperking van de bewijselementen die NMa in aanmerking mag nemen bij haar vaststelling dat aannemelijk is dat aan de voorwaarden voor toepassing is voldaan. Hierbij is van belang dat een economische machtspositie het resultaat kan zijn van verschillende factoren, die elk afzonderlijk niet beslissend behoeven te zijn.
8.3.4 Aan het vereiste dat wordt vastgesteld dat aannemelijk is dat de mededinging op de Nederlandse markt of op een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd, doet niet af dat het betreft een prospectieve analyse van veranderingen in de mededingingssituatie op een bepaalde markt als gevolg van de voorgenomen concentratie, waarbij moet worden onderzocht welke oorzaken welke gevolgen kunnen hebben, om uit te maken wat de meest waarschijnlijke scenario's zullen zijn. Een dergelijke analyse verschaft uit zijn aard, aangezien deze niet betreft een onderzoek van gebeurtenissen uit het verleden waarvoor vaak talrijke gegevens voorhanden zijn die mogelijk maken de oorzaken van dergelijke gebeurtenissen te begrijpen, een andere zekerheid dan de beoordeling in retrospectief en moet daarom zeer zorgvuldig worden uitgevoerd. Naar het oordeel van het College behoeft in zijn algemeenheid bij een dergelijke analyse niet op voorhand het gebruik van een bepaald model of een bepaalde theorie te worden uitgesloten. Voorwaarde is evenwel dat de analyse voldoet aan de daaraan te stellen eisen, waaronder artikel 41, tweede lid, Mw en artikelen 3:2 en 3:46 Awb. Een model waarop een dergelijke analyse van toekomstige ontwikkelingen is gebaseerd dient een realistische weergave zijn van het gedrag van de deelnemers op de betreffende relevante markt en moet in hoge mate transparant zijn zowel wat betreft de consistentie van de uitkomst als van de aannames waarop zij is gebaseerd. Ook een in het kader van het concentratietoezicht verrichte prospectieve analyse dient te zijn gebaseerd op zich voor het voltrekken van de concentratie in werkelijkheid voordoende feiten en omstandigheden die aannemelijk moeten zijn. Niet kan worden volstaan met een algemene, abstracte of theoretische beschrijving van de marktsituatie die als basis voor deze analyse wordt gebruikt.
Uitgaande van dit toetsingskader overweegt het College het volgende.
8.3.5 De eerste door appellante voorgedragen beroepsgrond houdt in dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd door te oordelen dat artikel 41, tweede lid, Mw meebrengt dat voor het verbinden van voorschriften aan een vergunning is vereist dat met een hoge mate van waarschijnlijkheid moet komen vast te staan dat aan de voorwaarden voor weigering van een vergunning ingevolge deze bepaling is voldaan. Dienaangaande stelt het College vast dat de rechtbank aan de bestreden uitspraak ten grondslag heeft gelegd dat NMa onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de concentratie zal leiden tot het ontstaan of versterken van een economische machtspositie die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd. De enkele overweging in de bestreden uitspraak dat voor de weigering van een vergunning met een hoge mate van waarschijnlijkheid vast moet staan dat aan de voorwaarden van artikel 41, tweede lid, Mw is voldaan, rechtvaardigt niet zonder mee de gevolgtrekking dat de rechtbank een onjuiste maatstaf zou hebben aangelegd voor de toets of NMa aan de op hem overeenkomstig deze bepaling rustende bewijsverplichting heeft voldaan.
8.3.6 Bij de analyse van de veranderingen die plaatsvinden als gevolg van deze concentratie heeft NMa specifiek gekeken naar de veranderingen in marktstructuur (marktaandelen en concentratiegraad), de structuur van de samenvoeging van centrales en de mogelijkheden van strategisch gedrag. Bij dit onderzoek is onderscheiden een kwalitatieve analyse waarbij de gevolgen van de concentratie worden onderzocht (besluit randnummers 84 tot en met 112) en een kwantitatieve analyse waarmee is beoogd zicht te krijgen op de daadwerkelijke grootte van de mogelijke effecten van de onderhavige concentratie (besluit randnummers 113 tot en met 187).
8.3.7 NMa heeft aan zijn vaststelling dat de voorgenomen concentratie zal leiden tot het ontstaan of versterken van een economische machtspositie op de groothandelsmarkt voor elektriciteit als gevolg waarvan een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of op een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd ten grondslag gelegd een onderzoek naar het vermogen van ondernemingen om prijzen of andere concurrentie¬parameters op een markt te beïnvloeden. Door de specifieke kenmerken van de elektriciteitsmarkt, met name de fluctuatie van de marktomstandigheden, gebruik van verschillende technologieën, capaciteitsbeperkingen en lage elasticiteit van de vraag is, zo stelt NMa in het besluit, maar in beperkte mate mogelijk om door middel van een analyse van marktaandelen en concentratiegraad voldoende zicht te krijgen op de mogelijke effecten van de concentratie. Daarbij is nagegaan welke effecten de concentratie heeft op zowel de mogelijkheden als op de prikkels van de belangrijkste aanbieders zich strategisch te gedragen. Met strategisch gedrag wordt bedoeld: het hanteren van de aanbodprijs en/of de ingezette productiecapaciteit om de markuitkomsten te beïnvloeden. Door capaciteitsbeperkingen van de meeste aanbieders zijn er op piekmomenten nog slechts enkele grotere producenten die aan de resterende vraag kunnen voldoen en alsdan de mogelijkheid hebben hun machtspositie uit te buiten, aldus NMa in het besluit. Dat kan gebeuren door capaciteit achter te houden, waardoor duurdere capaciteit moet worden ingezet of door capaciteit in te zetten tegen een verhoogde prijs waardoor aan alle verkochte megawatturen meer wordt verdiend. Reliant behoorde reeds voor de concentratie tot deze grotere producenten en door het samengaan met Nuon vindt een samenvoeging plaats van omvangrijke flexibele en/of prijszettende productiemiddelen waardoor de mogelijkheden en prikkels tot strategisch gedrag toenemen. Hierbij is voorts van belang dat de elektriciteitsmarkt geen voorraadvorming kent, en wordt gekenmerkt door een inelastische vraag en sterke vraagfluctuaties.
8.3.8 Bij de beoordeling van de tweede beroepsgrond inhoudend dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het marktaandeel van de betrokken partijen en de concentratiegraad hadden moeten worden vastgesteld, stelt het College voorop dat het bezit van een aanzienlijk marktaandeel als bewijs van een economische machtspositie van bijzonder belang is en derhalve niet zonder meer buiten beschouwing kan worden gelaten. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat het bezit van een marktaandeel geen onveranderlijk gegeven is omdat de betekenis ervan van markt tot markt verschilt, naar gelang de marktstructuur, met name wat productie, aanbod en vraag betreft. Hoewel de vaststelling van een economische machtspositie vereist dat de marktpositie van de betrokken ondernemingen wordt onderzocht en geanalyseerd kan in beginsel niet worden uitgesloten dat vooral met een analyse van andere factoren dan marktaandeel en concentratiegraad, aannemelijk kan worden gemaakt dat marktaandeel en concentratiegraad op zich in de specifieke omstandigheden van het betrokken geval geen juiste graadmeter zijn en dat slechts in het licht van de analyse van de andere factoren aannemelijk is dat een concentratie leidt tot het ontstaan of versterken van een economische machtspositie.
De kwalitatieve analyse van de effecten van de voorgenomen concentratie is niet beperkt gebleven tot een summier onderzoek van marktaandelen en concentratiegraad, waarvan de juistheid door Nuon en Reliant overigens is betwist, maar heeft daarnaast, vanwege de specifieke kenmerken van de elektriciteitsmarkt, de directe gevolgen van de concentratie onderzocht. De rechtbank heeft geoordeeld dat -al aangenomen dat de karakterisering van de elektriciteitsmarkt op grond waarvan NMa meent dat marktaandeel en concentratiegraad geen juiste graadmeter zouden zijn, juist zou zijn- is nagelaten in voldoende mate te preciseren waarom de concentratie zou leiden tot het ontstaan of versterken van een economische machtspositie. Anders dan met het tweede middel wordt betoogd heeft de rechtbank niet geoordeeld dat NMa het marktaandeel van de betrokken partijen had moeten vaststellen, zodat de hierop betrekking hebbende beroepsgrond berust op een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak en derhalve geen doel treft.
8.3.9 Gelet op de derde en vierde beroepsgrond moet worden onderzocht of NMa in het besluit het bestaan van piekmomenten waarop sprake is van economische machtspositie en strategisch gedrag zich voordoet, aannemelijk heeft gemaakt.
NMa is bij de beoordeling van de gevolgen van de voorgenomen concentratie in de kwalitatieve analyse in de eerste plaats ingegaan op het begrip marktmacht, waaronder de factoren die marktmacht faciliteren en de vraag in hoeverre deze factoren zich voordoen in de Nederlandse elektriciteitsmarkt (besluit randnummers 49 tot en met 62).
Dienaangaande stelt het College vast dat dit onderdeel van het besluit is gebaseerd op rechtspraak van het Hof van Justitie, beslissingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, literatuur en aangevuld met een algemene verwijzing naar publicaties met betrekking tot de APX en onbalansmarkt, en niet de vaststelling van feiten en omstandigheden bevat die zich daadwerkelijk voordoen.
In de tweede plaats is in het besluit ingegaan op praktijkvoorbeelden van marktmacht in het buitenland (besluit randnummers 63 tot en met 64). Geconcludeerd wordt dat hoewel de marktomstandigheden gedeeltelijk verschillen van die in Nederland, het daadwerkelijk voorkomt dat op de markt voor groothandel in elektriciteit marktmacht wordt uitgeoefend en dat dit plaatsvindt door verschillende spelers met relatief lage marktaandelen.
In de derde plaats wordt in het besluit ingegaan op aanwijzingen voor het bestaan van marktmacht in de Nederlandse elektriciteitssector. Hierbij betreft het een indicatie van effecten van wegvallen van capaciteit (besluit randnummers 65 tot en met 68), indicaties van marktmacht op basis van onderzoeken (besluit randnummers 69 tot en met 77) en indicaties van marktmacht op basis van visies van marktpartijen (besluit randnummers 78 tot en met 80).
Met hetgeen in bovenaangeduide randnummers van het besluit aan de orde is gesteld is naar het oordeel van het College niet de feitelijke basis verschaft voor een analyse op grond waarvan kan worden vastgesteld of de voorgenomen concentratie op de markt voor de productie en groothandel van elektriciteit in Nederland zal leiden tot het ontstaan of versterken van een economische machtspositie. Hetgeen in de eerste plaats door NMa wordt overwogen betreft een abstracte beschouwing over onder meer de prikkels en mogelijkheden voor strategisch gedrag op een markt. Behoudens de opmerking dat de geaggregeerde aanbiedingcurves op de APX en de onbalansmarkt dagelijks worden gepubliceerd, wordt op geen enkele wijze aandacht besteed aan de vraag of deze mogelijkheden eveneens aan de orde zijn op de markten waarop de ondernemingen die bij de concentratie zijn betrokken actief zijn. Iedere referentie aan de specifieke situatie van Nuon en Reliant ontbreekt.
De gereleveerde aanwijzingen in het buitenland betreffen in essentie alleen de vermelding dat uit een transcript, dat verslag doet van gesprekken tussen medewerkers van Reliant in de Verenigde Staten, blijkt hoe zij proefondervindelijk ervaren dat het achterhouden van capaciteit een aanzienlijke bijdrage levert aan hun omzet op de desbetreffende markt, mogelijk aan te merken als een element waaruit zou kunnen worden afgeleid dat strategisch gedrag zich ook in de praktijk voordoet. Uit deze weergave blijkt evenwel niet of het hier betreft de perceptie van de betreffende medewerkers dan wel of deze uitspraak een adequate beschrijving van een markteffect betreft. De waardering door NMa van de juistheid van deze uitspraak ontbreekt. De enkele mededeling dat het onderzoek door de U.S. Federal Energy Regulatory Commission naar het gedrag van Reliant in California eindigde in een schikking waarbij Reliant de schade die was veroorzaakt door het achterhouden van productie-eenheden compenseerde, is op zich niet voldoende om te aanvaarden dat de uit het transcript geciteerde mededeling juist was. Bovendien is niet gemotiveerd waarom deze mededeling gelding zou hebben voor de markt die bij de beoordeling van de voorgenomen concentratie in aanmerking moet worden genomen en evenmin waarom de mogelijkheden tot strategisch gedrag zich juist of ook bij Nuon en Reliant zouden voordoen. Integendeel, in het besluit wordt onderkend dat de betreffende markten verschillen maar de logische vervolgstap waarom de betreffende bevindingen desondanks relevantie hebben voor de beoordeling van de onderhavige concentratie ontbreekt.
Ten aanzien van de in het besluit opgenomen aanwijzingen voor zodanige marktmacht dat van een economische machtspositie sprake is in de Nederlandse elektriciteitsector moet worden geconstateerd, dat uit de opmerkingen die betrekking hebben op strategisch gedrag en die zijn ontleend aan onderzoeken niet blijkt dat de betreffende opmerkingen zijn gebaseerd op een feitelijk onderzoek van de relevante markt, zodat op basis hiervan niet kan worden geconstateerd dat dergelijk marktgedrag zich bij Nuon en Reliant of althans op de in het kader van dit besluit relevante markt daadwerkelijk voordoet. Met name ontbreekt, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, iedere precisering van welke onderneming op welke momenten een machtspositie had. Ook de enkele constatering dat zich op de markt voor basislast in 2003 prijsuitschieters voordeden die "vaak" samenhangen met "aanwijsbare of vermoede beperkingen in beschikbare capaciteit" toont niet dat sprake is van een economische machtspositie noch dat deze prijspieken werden veroorzaakt door strategisch gedrag dat voor ondernemingen of in ieder geval voor Nuon en Reliant aantrekkelijk is. Zonder nader onderzoek, dat in het kader van de analyse van deze marktgegevens op de weg van NMa lag en niet is verricht, kan niet worden uitgesloten dat deze pieken andere oorzaken hadden, zoals bijvoorbeeld in de beperking van productie als gevolg van restricties ten aanzien van het gebruik van koelwater vanwege de temperatuur van het oppervlaktewater als gevolg van de toentertijd heersende weersomstandigheden. Nuon en Reliant hebben bovendien bestreden dat het achterhouden van capaciteit voor hen een reële mogelijkheid is gelet op onder meer enerzijds de lange termijn contracten voor de levering van elektriciteit die zij zijn aangegaan en anderzijds de omstandigheid dat zij verplichtingen voor langere termijn voor de levering van de brandstof voor hun elektriciteitscentrales zijn aangegaan op "take or pay" basis zodat deze kosten ook worden gemaakt indien capaciteit zou worden achtergehouden. Uit het besluit blijkt niet dat onderzocht is of Nuon en Reliant feitelijk tot strategisch gedrag van zodanige betekenis in staat zijn dat dit de grondslag kan vormen te concluderen tot een economische machtspositie met een structureel, althans meer dan slechts incidenteel, karakter.
Het gegeven dat verklaringen van Nuon medewerkers of andere partijen op de markt een indicatie voor het bestaan van marktmacht bieden is op zich onvoldoende om in het kader van de toepassing van artikel 41 Mw een economische machtspositie aannemelijk te achten aangezien geenszins vaststaat dat deze mededelingen zijn gebaseerd op voor het bereiken van dergelijke conclusies noodzakelijke marktonderzoek en de vereiste mededingingrechtelijke analyse. Dergelijke uitspraken kunnen wel aanleiding vormen voor een dergelijk onderzoek of de conclusies van zodanig onderzoek bevestigen maar kunnen niet in de plaats daarvan treden.
8.3.10 De kwalitatieve analyse van de gevolgen van de voorgenomen concentratie is gebaseerd op de vaststelling dat de nieuwe entiteit de tweede of derde speler qua grootte zal zijn (besluit randnummers 84 tot en met 87), toename van de concentratiegraad (besluit randnummers 88 tot en met 90), versterking van de mogelijkheden strategisch gedrag (besluit randnummers 91 tot en met 98), interne stukken (besluit § 99 tot en met 101) en visie van de marktpartijen (besluit randnummers 102 tot en met 107).
Dienaangaande geldt dat het marktaandeel van de nieuwe combinatie niet op zich reeds zodanig hoog is dat in beginsel, indien de markt niet zodanige eigenschappen zou hebben dat reeds om die reden zou worden gemeend dat marktaandeel slechts in beperkte mate zicht geeft op de mogelijkheden van de spelers op die markt, zou moeten worden aangenomen dat sprake is van een economische machtspositie. In het besluit is voor de vaststelling dat de nieuwe combinatie een economische machtspositie versterkt of in het leven roept essentieel dat de mogelijkheden tot strategisch gedrag worden versterkt. Aangezien uit het voorgaande volgt dat niet is vastgesteld dat Nuon en Reliant daadwerkelijk de mogelijkheid hebben tot strategisch gedrag is evenmin aannemelijk dat de onderneming die na de concentratie zal zijn ontstaan de mogelijkheid heeft of deze mogelijkheid vaker heeft zodat de concentratie om deze reden leidt tot het ontstaan of de versterking van een economische machtspositie als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Mw. De uitlatingen van medewerkers van Nuon of van andere marktdeelnemers vormen zonder onderzoek naar en analyse van feiten die hieraan ten grondslag liggen, gelijk ook hiervoor is overwogen, onvoldoende grondslag om bedoeld gevolg van de concentratie aannemelijk te achten.
Overigens is ook in het besluit op basis van de kwalitatieve analyse geconcludeerd dat "er veel aanwijzingen zijn dat grote aanbieders reeds op dit moment de prijzen op de Nederlandse groothandelsmarkt kunnen beïnvloeden en dat gelet op het noodzakelijk karakter van het product elektriciteit en de lage vraagelasticiteit, de potentiële prijseffecten die hiervan het gevolg kunnen zijn, aanzienlijk kunnen zijn." (besluit randnummer 109). Deze constatering rechtvaardigt niet de daarop volgende conclusie dat kan worden vastgesteld dat als gevolg van de concentratie een economische machtspositie ontstaat of wordt versterkt (besluit randnummer 110) aangezien hiertoe, naar de opvatting van NMa niet meer dan aanwijzingen voorhanden zijn hetgeen onvoldoende is om aannemelijk te achten dat aan de voorwaarden van artikel 41, tweede lid, Mw is voldaan.
8.3.11 Evenmin kan deze conclusie worden gebaseerd op de rapporten van Frontier Economics en ECN. In het onderzoek van Frontier Economics zijn verschillende scenario’s vergeleken met de situatie voor de concentratie. Bij het ontwerp van het model van die situatie is Frontier Economics uitgegaan van de mogelijkheid en de waarschijnlijkheid van strategisch gedrag van onder meer Reliant en Nuon. Het onderzoek van ECN vergelijkt eveneens de situatie na het tot stand brengen van de concentratie met de situatie daarvoor. Voor laatstgenoemde situatie heeft ECN als uitgangspunt gehanteerd dat strategisch gedrag voor Reliant wel en voor Nuon niet mogelijk was. Aldus is in beide onderzoeken uitgegaan van de veronderstelling dat Nuon en Reliant daadwerkelijk een economische machtpositie zouden gaan innemen, en is aan de hand van deze premisse onderzocht wat de omvang van de effecten van het samengaan van Nuon en Reliant zouden zijn.
8.3.12 Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het besluit van 8 december 2003 niet voldoet aan de eisen van de artikelen 3:2 en 3:46 Awb en het besluit daarom heeft vernietigd. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het opvolgende besluit van 20 april 2004 om die reden ook niet in stand kan blijven.
8.3.13 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn het vierde en zevende beroepsmiddel eveneens ongegrond.
8.4 Gezien het voorgaande is het hoger beroep van de NMa ongegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
Nu de uitspraak van de rechtbank in stand wordt gelaten, dient ingevolge artikel 24, derde lid, Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie griffierecht te worden geheven van de NMa.