In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant, een agrariër, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris waarin een randvoorwaardenkorting van 20% was opgelegd op de rechtstreekse betalingen voor het jaar 2015. Deze korting was opgelegd naar aanleiding van een controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 19 februari 2015, waaruit bleek dat de appellant de mest niet emissiearm had aangewend, zoals vereist door de geldende regelgeving.
De appellant voerde aan dat hij te laat op de hoogte was gesteld van de controle en dat de staatssecretaris zijn bevoegdheid om een korting op te leggen had verloren. Het College oordeelde echter dat de overschrijding van de termijn voor kennisgeving van de controle niet tot gevolg had dat geen korting meer kon worden opgelegd. De appellant betwistte de overtreding niet, maar stelde dat hij voldoende toezicht had gehouden op de werkzaamheden van het loonbedrijf dat de mest had uitgereden.
Het College concludeerde dat de appellant, door niet adequaat toezicht te houden en geen specifieke instructies te geven aan het loonbedrijf, bewust het risico had aanvaard dat er overtredingen plaatsvonden. De appellant werd daarom aansprakelijk gesteld voor de niet-naleving van de randvoorwaarden. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de opgelegde korting van 20%.