ECLI:NL:CBB:2017:173
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- R.R. Winter
- H.L. van der Beek
- H.B. van Gijn
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bestuurlijke boete opgelegd op grond van de Meststoffenwet met betrekking tot gebruik van bospercelen als landbouwgrond
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 14 oktober 2014 een bestuurlijke boete van € 10.941,- had opgelegd aan appellant wegens overtreding van de Meststoffenwet (Msw) in het jaar 2009. De staatssecretaris van Economische Zaken had geconcludeerd dat appellant niet onder de wettelijk voorgeschreven gebruiksnormen was gebleven, omdat hij een perceel bos van 10 hectare niet feitelijk in gebruik had bij zijn melkveebedrijf. De Algemene Inspectiedienst (AID) had onderzoek gedaan naar het gebruik van deze percelen door landbouwers en vastgesteld dat appellant geen mest had uitgereden of het perceel had bemest of bewerkt.
De rechtbank verwierp het betoog van appellant dat het perceel bos als landbouwgrond kon worden aangemerkt en dat hij de feitelijke beschikkingsmacht over het perceel had. Appellant stelde dat hij beschikte over een juridische titel en dat hij het teeltplan en bemestingsplan kon afstemmen, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat appellant niet de feitelijke beschikkingsmacht had over het bosperceel. De rechtbank had de boete met 10% gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar het College oordeelde dat de boete verder moest worden verlaagd tot € 8.886,83, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.
De uitspraak van het College vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en herstelde de hoogte van de boete. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellant. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 april 2017.