99.ACM stelt dat met [naam J] naast eiseres II hoofdelijk aansprakelijk te houden voor het boetebedrag van € 450.000, de omvang van de aansprakelijkheid van eiseres II en die van [naam J] niet gewijzigd zou hebben. In dat geval zou gelet op het boetemaximum, de hoofdelijke aansprakelijkheid van [naam J] voor het bedrag van € 450.000 de aansprakelijkheid van [naam J] voor de boete gerelateerd aan haar deelname onder de [naam G t/m J]-vlag met eenzelfde bedrag hebben beperkt. Mogelijk zou dan [naam I 1] tegen deze aanpak in het geweer zijn gekomen met de stelling dat ACM zich voor die periode toch vooral uitsluitend tot eiseres II had moeten wenden als uiteindelijk verantwoordelijke moedermaatschappij en niet ook tot [naam J]. De rechtbank acht deze keuze niet minder onredelijk dan de huidige keuze die ACM heeft gemaakt. De keuze die ACM heeft gemaakt ligt - zoals ACM stelt - ook meer voor de hand, gelet op het feit dat [naam J] op dat moment (en thans nog steeds) tot de [naam G t/m J]-groep behoorde waarvoor één boetemaximum van toepassing was.
100. Eiseres II stelt dat ACM zonder enige onderbouwing aan haar de hoogst mogelijke boete heeft opgelegd. De opgelegde boete is voorts evident onbillijk. Al sinds de verkoop van [naam J] in 2006 is eiseres II niet meer (indirect) betrokken is geweest bij de vermeende overtreding. Omdat eiseres II sowieso hooguit een indirecte betrokkenheid bij de vermeende overtreding kan worden verweten, is sprake van verminderde verwijtbaarheid, zeker in relatie tot [naam J] en [naam G t/m I] die rechtstreeks bij de vermeende overtreding betrokken zijn geweest. Die verminderde verwijtbaarheid komt op geen enkele wijze tot uitdrukking in de hoogte van de opgelegde boete. Daar komt bij dat eiseres II sinds de overname van [naam J] door [naam G t/m I] geen activiteiten meer heeft ontplooid in de Nederlandse zilveruiensector. Van de boete die aan eiseres II wordt opgelegd gaat dus geen enkele specifieke preventieve werking uit. Tot slot staat de opgelegde boete in geen verhouding tot de netto-omzet die [naam C] heeft behaald in het jaar 2011. Gelet op deze omstandigheden is een symbolische boete meer op zijn plaats.
101. De rechtbank merkt op dat eiseres II hiermee (wederom) haar eigen persoonlijke verantwoordelijkheid voor het inbreukmakend gedrag van [naam J] uit hoofde van haar beslissende invloed miskent. De beboeting dient ook wel degelijk speciale preventie, de boete dient er immers toe eiseres II te weerhouden van een volgende overtreding. Dat zij sinds de verkoop van [naam J] niet meer actief is in de zilveruiensector vormt hiervoor geenszins een garantie. Daarnaast dient beboeting ook de generale preventie, te wete het afschrikken van potentiële andere overtreders. Voorts is de duur van de deelname van eiseres II gekoppeld aan het moment dat zij [naam J] aan [naam G t/m I] heeft overgedragen. Tot dat moment is de betrokken omzet die [naam J] heeft gegenereerd betrokken in de boetetoemeting voor eiseres II, daarna niet meer. Daarmee is het feit dat eiseres II na deze overdracht niet meer betrokken is geweest bij de overtreding, reeds verdisconteerd in de haar opgelegde boete. De boete voor eiseres II is vastgesteld op haar wettelijke boetemaximum van € 450.000 omdat de volgens de gebruikelijke systematiek berekende boete dit maximum aanzienlijk overschreed.
Verjaard deel omzet
102. Eiseres II stelt subsidiair dat ACM ten onrechte het verjaarde deel van de overtreding heeft meegenomen in de betrokken omzet. Onder verwijzing naar de uitspraak van 1 juli 2010 van de van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2010:BM9911, Boomkwekerijen) meent zij dat - indien geen sprake is van een verval van de sanctiebevoegdheid - ACM toch in ieder geval bij de berekening van de boetegrondslag rekening had moeten houden met het verjaarde deel van de vermeende overtreding, dat wil zeggen de feiten daterend voor de periode 25 mei 2007. Dat heeft ACM ten onrechte nagelaten. Het enkele feit dat ACM uitgaat van één enkele inbreuk kan niet als rechtvaardiging dienen voor het meenemen van de omzet voorafgaand aan 25 mei 2007. 103. De rechtbank overweegt dat dit betoog van eiseres II deels slaagt. Gelet op de uitspraak van 1 juli 2010 geldt, met inachtneming van de stuitingshandeling van 17 augustus 2010 voor alle ondernemingen dat omzet vóór 17 augustus 2005 (en niet: vóór 25 mei 2007, zoals eiseres II betoogt) niet mag worden meegenomen bij de betrokken omzet. Gelet op het voor hen geldend boetemaximum heeft dat geen gevolgen voor de boetes die zijn opgelegd aan eiseressen I, III, IV en V.
104. Nu uit de gedingstukken niet op voorhand valt af te leiden wat de betrokken omzet van eiseres II is geweest in de periode 17 augustus 2005 tot 7 mei 2006, dient ACM alsnog vast te stellen of toepassing van de uitspraak Boomkwekerijen tot een lagere boete leidt. De rechtbank stelt ACM in de gelegenheid dit gebrek te herstellen binnen een termijn van zes weken, welke termijn telkens met een week wordt verlengd voor iedere week die eiseres mogelijk nodig heeft om de juiste cijfers aan ACM te leveren, waarna eiseres II een termijn van drie weken krijgt om te reageren op de wijze waarop ACM het gebrek heeft hersteld.
105. Voor zover ACM geen gebruik wil maken van de gelegenheid om het gebrek te herstellen, dient zij dat binnen twee weken aan de rechtbank kenbaar te maken.
Eindconclusie
106. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen van eiseressen I, IV en V ongegrond zijn.
107. Voor een veroordeling in de proceskosten van eiseressen I, IV en V is geen aanleiding.
108. Gelet op het hetgeen onder 90 is overwogen is het beroep van eiseres III, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete, gegrond en komt het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door aan eiseres III een boete op te leggen van € 5.262.000,-.
109. Omdat de rechtbank het beroep van eiseres III gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat ACM aan haar het betaalde griffierecht vergoedt.
110. De rechtbank veroordeelt ACM in de door eiseres III gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.948,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 2).
111. Ten aanzien van eiseres II zal ACM in staat worden gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen. Iedere verdere beslissing ten aanzien van eiseres II zal worden aangehouden tot aan de einduitspraak in de zaak van eiseres II.