ECLI:NL:RBROT:2015:91

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
ROT 13/4881, ROT 13/4882, ROT 13/4883, ROT 13/4884
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Mededingingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak en einduitspraak bestuursrechtelijke procedure inzake boeteberekening door de Autoriteit Consument en Markt

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) betrokken was. De rechtbank heeft de beroepen van de eiseressen gegrond verklaard en het bestreden besluit van de ACM vernietigd. De uitspraak volgt op een tussenuitspraak van 24 juli 2014, waarin de rechtbank ACM de gelegenheid had gegeven om een motiveringsgebrek te herstellen. ACM heeft in een brief van 18 augustus 2014 inzicht gegeven in de boeteberekening, waarbij duidelijk werd dat omzet behaald buiten de Europese Unie buiten beschouwing was gelaten. De rechtbank oordeelde dat ACM hiermee het gebrek had hersteld.

De eiseressen, die gezamenlijk optraden, stelden dat ACM ten onrechte omzet had meegenomen die door hen was behaald met leveringen aan andere beboete telers. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van dubbeltelling, omdat het ging om afzonderlijk gegenereerde omzet door de eiseressen. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn voor de procedure niet was overschreden, aangezien de uitspraak binnen de termijn van 3½ jaar werd gedaan.

De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat ACM het motiveringsgebrek had hersteld. Tevens werd bepaald dat ACM de door de eiseressen betaalde griffierechten moest vergoeden en dat ACM werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 2.435,-- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 13/4881, ROT 13/4882, ROT 13/4883, ROT 13/4884

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 januari 2015 in de zaken tussen

[naam], te [plaats], eiseres 1,

[naam], te [plaats]

[naam], te[plaats],
[naam], te [plaats],
[naam], te [plaats],
[naam], te [plaats], tezamen eiseres II,

[naam], te [plaats],

[naam], te [plaats], tezamen eiseres III,

[naam], te [plaats].

[naam], te [plaats],
[naam], te [plaats], tezamen eiseres IV,
gemachtigden: mrs. K. Schillemans en M.H.J. Snijder,
en

Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerder,

gemachtigden: mr. O.F. Essens en E.S. Meulman.

Procesverloop

Voor het ontstaan en verloop van deze procedure wordt verwezen naar de tussenuitspraak van 24 juli 2014 in deze procedure, ECLI:NL:RBROT:2014:5930.
De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verweerder in de gelegenheid gesteld een gebrek te herstellen.
Verweerder heeft naar aanleiding hiervan bij brief van 18 augustus 2014 van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Eiseres IV heeft bij brief van 13 oktober 2014 haar zienswijze gegeven over verweerders wijze van herstel van het gebrek. Eiseressen I, II en III hebben dit gedaan bij brief van 14 oktober 2014.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De tussenuitspraak van 24 juli 2014 maakt deel uit van deze einduitspraak. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat de hoogte van de boetegrondslag onvoldoende is gemotiveerd. Uit het besluit en de gedingstukken valt niet op voorhand op te maken hoe ACM tot de berekende boetebedragen is gekomen en daarmee samenhangend of, en zo ja, op welke wijze zij bij het bepalen van de betrokken omzet de omzet die behaald is buiten de Europese Unie (waaronder Rusland) buiten beschouwing heeft gelaten.
2. Bij brief van 18 augustus 2014 heeft ACM inzicht gegeven in de boeteberekening, waarbij ACM duidelijk heeft gemaakt dat omzet die is behaald buiten de Europese Unie (waaronder Rusland) buiten beschouwing is gelaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ACM hiermee het gebrek heeft hersteld.
3. Eiseres I, III en IV stellen dat ACM ten onrechte omzet heeft meegenomen die deze telers hebben behaald met leveringen aan andere beboete telers. Deze eiseressen stellen dat als de omzet behaald met doorverkoop wordt meegenomen, de omzet behaald met leveringen aan andere beboete telers niet meer kan worden meegenomen. Anders zou dezelfde omzet dubbel worden meegeteld, namelijk één keer als omzet met leveringen aan andere telers en één keer als omzet van doorverkoop door die andere telers.
4. De rechtbank overweegt dat zij in rechtsoverweging 7.7 van de tussenuitspraak al heeft geoordeeld dat ACM omzet behaald met doorverkoop van bij andere telers ingekochte plantuien mee kan nemen bij het bepalen van de betrokken omzet. De rechtbank ziet niet in waarom sprake zou zijn van “dubbeltelling” in geval de andere telers tevens overtreder zijn. Het gaat immers om de door eiseressen I, II, III en IV afzonderlijk gegenereerde omzet. Dat zou anders kunnen zijn als het over de omzet van alle eiseressen tezamen zou gaan, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
5. De zienswijze van eiseres IV richt zich verder op punten waarover de rechtbank in de tussenuitspraak bindende eindoordelen heeft gegeven. Hiervan kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen van worden teruggekomen. Zo'n geval doet zich hier niet voor.
6. Eiseressen stellen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Zij stellen dat de Directie mededinging van ACM al in augustus 2010 onderzoek heeft verricht op de bedrijfslocaties van de betrokken ondernemingen. Door dit onderzoek en de latere verhoren en verzoeken om inlichtingen van de Directie mededinging konden de betrokken ondernemingen er al vanaf augustus 2010, dan wel kort daarna, redelijkerwijs rekening mee houden dan aan hen een boete opgelegd zou gaan worden. ACM heeft pas in december 2012 daadwerkelijk boetes opgelegd.
7. Uit de jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) volgt dat de redelijke termijn in beginsel aanvangt bij het uitbrengen van een rapport als voorzien in artikel 59 van de Mededingingswet (Mw) - welk rapport in deze zaken op 23 december 2011 is uitgebracht - zonder dat is uit te sluiten dat specifieke omstandigheden kunnen meebrengen dat de aanvang eerder moet worden gesitueerd. De door eiseressen aangevoerde argumenten zijn geen aanleiding om in de voorliggende zaken een ander aanvangsmoment te hanteren. Voor dit soort zaken heeft het CBb voorts overwogen dat voor de besluitvorming tot aan de beslissing op bezwaar een redelijke termijn geldt van twee jaar en dat voor de behandeling van het beroep in eerste aanleg door de rechtbank een redelijke termijn van anderhalf jaar geldt. De rechtbank ziet in het feit dat er sprake is van rechtstreeks beroep geen aanleiding om af te wijken van de totale termijn van 3½ jaar, in het bijzonder omdat in beroep geschilpunten naar voren zijn gekomen die anders in de bezwaarprocedure aan de orde zouden zijn gekomen, en die nu eerst na de tussenuitspraak beslecht konden worden. Nu de uitspraak van de rechtbank binnen de termijn van 3½ jaar wordt gedaan, is er daarom geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
8. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, zijn de beroepen wegens een motiveringsgebrek gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Nu ACM bij brief van 18 augustus 2014 het motiveringsgebrek heeft hersteld, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, in stand te laten.
9. Nu de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat ACM aan eiseressen het door elk van hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank ziet voorts aanleiding om ACM te veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.435,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na tussenuitspraak, per punt van € 487,-- en een wegingsfactor 2).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat ACM aan eiseressen het door elk van hen betaalde griffierecht van € 318,-- vergoedt;
  • veroordeelt ACM in de proceskosten tot een bedrag van € 2.435,-- te betalen aan eiseressen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, voorzitter, en mr. D. Brugman en mr. N. Saanen, leden, in aanwezigheid van mr. M. Traousis - van Wingaarden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.