7.1Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat die eindvoorraden op zijn bedrijf aanwezig waren. Eiser heeft geen stukken ter onderbouwing van die hoeveelheden overgelegd. Het komt voor rekening en risico van eiser dat hij geen administratie van de eindvoorraden heeft bijgehouden en geen stukken heeft overgelegd om zijn stelling te onderbouwen. Ook dit betoog faalt.
Conclusie omvang overtredingen
8. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat verweerder de omvang van de overtredingen juist heeft vastgesteld, waarvoor in beginsel een boete van € 78.000,– kon worden opgelegd. In het hiernavolgende zal worden ingegaan op de vraag of er aanleiding bestaat om dat boetebedrag te matigen.
Matiging van de opgelegde boete?
9. Eiser heeft in dit verband allereerst aangevoerd dat de boete gematigd moet worden, omdat hij niet in staat is de boete te betalen. Ter onderbouwing van zijn financiële situatie heeft eiser bankafschriften, de winst- en verliesrekening tot 14 december 2017 en een toelichting van zijn boekhouder overgelegd. Hieruit blijkt dat eiser een zakelijke schuldenlast heeft van € 66.536,–.
10. De rechtbank ziet in de door eiser overgelegde stukken over zijn financiële situatie geen aanleiding om tot matiging van de boete wegens geringe draagkracht over te gaan. Uit de winst- en verliesrekening over 2017 blijkt dat eiser over voldoende activa beschikt, bestaande uit onder meer onroerend goed en landerijen. Dit heeft eiser niet betwist. Ook heeft eiser niet gesteld dat het het einde van het bedrijf zou betekenen als hij de boete van € 78.000,– zou moeten betalen. Daar komt nog bij dat verweerder op de zitting heeft gesteld dat een betalingsregeling ook tot de mogelijkheden behoort.
11. Eiser heeft ten slotte betoogd dat de opgelegde boete had moeten worden gematigd vanwege het tijdsverloop sinds de geconstateerde overtreding. Eiser heeft hierbij gewezen op de uitspraak van het CBb van 29 oktober 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:397) en de interne gedragslijn van verweerder op dit punt die inhoudt dat als tussen de dagtekening van het boeterapport en de uiteindelijke boetebesluit meer dan 26 weken zijn verstreken, de boete met 10 % moet worden gematigd. 12. Verweerder heeft erkend dat de boete had moeten worden gematigd vanwege het tijdsverloop. Het boeterapport is gedagtekend op 8 september 2015 en de boete is opgelegd bij besluit van 16 februari 2017. Volgens verweerder is aan de matiging met 10 % een maximum verbonden van € 2.500,– conform vaste rechtspraak van de Hoge Raad over overschrijding van de redelijke termijn.
13. Vaste rechtspraak is dat als de redelijke termijn in een boetezaak wordt overschreden, de boete wordt gematigd met 10 % als de overschrijding niet langer heeft geduurd dan twaalf maanden, met een maximum van € 2.500,– (arrest van de Hoge Raad van 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191). Die situatie is hier aan de orde. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de boete met € 2.500,– te matigen. 14. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen. De rechtbank stelt, gelet op het bepaalde in artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht, de hoogte van de boete vast op € 75.500,–.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 1.002,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,– en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet aanleiding om ook de door eiser in bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden. Eiser heeft hierom verzocht en er is sprake van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, omdat het tijdsverloop van meer dan 26 weken dat aanleiding is de boete te matigen zich al had voorgedaan voorafgaand aan het primaire besluit. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar stelt de rechtbank vast op € 501,– (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 501,– en een wegingsfactor 1). De proceskosten bedragen in totaal dus € 1503,–.