ECLI:NL:CBB:2013:284

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
23 december 2013
Zaaknummer
AWB 12/634
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.A.B. van Dorst-Tatomir
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling gemiddeld S&O-uurloon door nieuwe inhoudingsplichtige

In deze zaak heeft Mavim B.V. beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken, die het gemiddelde S&O-uurloon voor het kalenderjaar 2012 op € 29 heeft vastgesteld. Mavim B.V. is een nieuwe rechtspersoon die is ontstaan na een herstructurering van Mavim Holding B.V. De minister had eerder een S&O-verklaring afgegeven aan Mavim Holding B.V. met een uurloon van € 50, maar na de herstructurering werd Mavim B.V. als nieuwe inhoudingsplichtige aangemerkt. De minister verklaarde het bezwaar van Mavim B.V. ongegrond, omdat er geen gegevens uit het referentiejaar beschikbaar waren voor de nieuwe rechtspersoon. Mavim B.V. betoogde dat de vaststelling van het uurloon in strijd was met het EVRM, omdat het een buitensporige last met zich meebracht en dat er sprake was van discriminatie ten opzichte van andere inhoudingsplichtigen. De minister stelde echter dat de nieuwe rechtspersoon geen recht had op de eerder afgegeven S&O-verklaring en dat de wetgeving geen ruimte biedt voor wijziging van de inhoudingsplichtige na de indieningstermijn. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister terecht het gemiddelde uurloon op € 29 had vastgesteld en dat er geen sprake was van een schending van de rechten van Mavim B.V. De uitspraak werd gedaan op 13 december 2013.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/634
27000

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2013 in de zaak tussen

Mavim B.V., te Noordwijk, appellante

(gemachtigde: drs. A.F. Koelewijn),
en

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.H.J. Lam-Tjabbes).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van appellante tot wijziging van het loonheffingennummer gehonoreerd en het gemiddelde S&O-uurloon voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 29.
Bij besluit van 23 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2013.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor verweerder is ook mr. M. Reuvekamp verschenen.

Overwegingen

1.
Op 16 mei 2011 heeft de rechtspersoon met de naam Mavim B.V. met Kamer van Koophandelnummer (KvK-nummer) 02805812 en loonheffingennummer (LH-nummer) 8033.94.287.L01 haar naam gewijzigd in Mavim Holding B.V. Op 16 mei 2011 is een nieuwe rechtspersoon opgericht met de naam Mavim B.V. met KvK-nummer 52751406 en LH-nummer 850581746L01 (appellante).
Op 17 november 2011 heeft verweerder een S&O-aanvraag ontvangen voor het kalenderjaar 2012, op naam van Mavim B.V., waarbij het KvK-nummer 02805812 en het LH-nummer 8033.94.287.L01 van Mavim Holding B.V. zijn opgegeven. Op 1 december 2011 constateert verweerder een discrepantie in de aanvraag ten aanzien van de naam van de aanvrager en diens KvK- en LH-nummer. Naar aanleiding hiervan laat Mavim Holding B.V. verweerder op 2 december 2011 desgevraagd weten dat de aanvraag wel de juiste KvK- en LH-nummer bevat maar op haar naam gesteld moet worden, gelet op een herstructurering in het bedrijf.
Op 6 januari 2012 heeft verweerder dientengevolge een S&O-verklaring ten bedrage van € 89.810 afgegeven aan Mavim Holding B.V. met LH-nummer 8033.94.287.L01. Verweerder heeft daarbij het gemiddeld uurloon vastgesteld op € 50.
Op 22 februari 2012 heeft appellante bij verweerder een verzoek ingediend om de aan Mavim Holding B.V. afgegeven S&O-verklaring met LH-nummer 8033.94.287.L01 toch om te zetten naar (de nieuw opgerichte) Mavim B.V. met het LH-nummer 850581746L01.
In het primaire besluit van 7 maart 2012 heeft verweerder het verzoek van appellante tot wijziging van het LH-nummer gehonoreerd omdat hij het aannemelijk acht dat de organisatiewijziging bij appellante plaatsvond voordat appellante haar aanvraag heeft ingediend. Verweerder acht het aannemelijk dat appellante een kennelijke vergissing in de aanvraag heeft gemaakt. Omdat appellante, met KvK-nummer 52751406 en LH-nummer 850581746L01, in 2010 echter geen speur- en ontwikkelingswerk heeft verricht geldt voor appellante voor het kalenderjaar 2012 het forfaitaire uurloon van € 29. Verweerder heeft een correctie-S&O-verklaring afgegeven met een correctiebedrag van € 24.784 ten opzichte van de eerder aan Mavim Holding B.V. afgegeven S&O-verklaring. Het correctiebedrag heeft betrekking op het verschil tussen het in die verklaring vastgestelde gemiddelde uurloon van € 50 en het voor appellante geldende forfaitaire uurloon van € 29.
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard.
2.
Op grond van artikel 23, vierde lid, Wva, wordt het gemiddelde uurloon gesteld op het uurloon dat de S&O-inhoudingsplichtige in het S&O-referentiejaar gemiddeld heeft betaald aan zijn werknemers die in dat jaar speur- en ontwikkelingswerk hebben verricht waarvoor een S&O-verklaring is verstrekt. Het S&O-referentiejaar is, op grond van artikel 1, eerste lid, onder p, het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de S&O-afdrachtvermindering betrekking heeft. Ingeval de S&O-inhoudingsplichtige in het S&O-referentiejaar geen speur- en ontwikkelingswerk heeft verricht waarvoor hij over een S&O-verklaring beschikt, geldt een gemiddeld uurloon van € 29.
3.
Het beroep van appellante richt zich op de vaststelling van het gemiddelde uurloon op € 29. Appellante stelt dat het S&O-uurloon dient te worden vastgesteld op € 50, zoals oorspronkelijk is vastgesteld in de S&O-verklaring aan Mavim Holding B.V. Zij betoogt dat artikel 23, vierde lid, Wva in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat het een individuele buitensporige last ten gevolge heeft. De toepassing van dit artikel leidt voor appellante, die eerder in een andere organisatievorm wel S&O-werk heeft verricht tot een lagere S&O-afdrachtvermindering van € 24.784 op een bedrag van € 89.810. Appellante betoogt dat de wetgever met zijn motieven van vereenvoudiging en administratieve lastenverlichting buiten de ruime beoordelingsmarge getreden is die hem toekomt onder artikel 1, Eerste Protocol, EVRM. Volgens appellante moet daarom de strikte toepassing van artikel 23, vierde lid, buiten beschouwing blijven.
Subsidiair stelt appellante zich op het standpunt dat artikel 23, vierde lid, Wva strijdig is met artikel 14 EVRM en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Mavim Holding B.V. heeft gekozen voor herschikking van haar organisatie, waarbij haar gehele onderneming is overgedragen aan Mavim B.V., waarbij er niets wezenlijks is veranderd. De werknemers van Mavim Holding B.V. zijn met ingang van 1 januari 2012 in dienst getreden van Mavim B.V. Alle medewerkers zijn overgenomen en daarmee alle rechten en plichten die Mavim Holding B.V. had ten aanzien van de werknemers. Volgens appellante wordt zij ongeoorloofd gediscrimineerd in vergelijking met inhoudingsplichtigen die hun juridische organisatie niet herschikken en overigens in dezelfde omstandigheden verkeren.
4.
Verweerder stelt dat appellante eraan voorbij gaat dat zij een andere rechtspersoon en inhoudingsplichtige is dan Mavim Holding B.V. Verweerder heeft appellante bij het primaire besluit een fiscale faciliteit verstrekt ten bedrage van € 65.026. Dat verweerder op 6 januari 2012 aan Mavim Holding B.V. een S&O-verklaring had verstrekt die een hoger bedrag vermeldt, komt doordat verweerder op basis van de aanvraag ervan uitging dat die aanvraag op de inhoudingsplichtige Mavim Holding B.V. betrekking had, zoals op 2 december 2011 aan verweerder ook medegedeeld, waarvoor op grond van de Wva een andere berekeningswijze van het gemiddelde uurloon zou hebben gegolden. Omdat appellante een nieuwe inhoudingsplichtige is en er geen gegevens uit het referentiejaar beschikbaar zijn, geldt voor appellante het gemiddeld uurloon van € 29. Appellante zelf heeft nooit recht gehad op een afdrachtvermindering van € 89.810. Dit bedrag diende dan ook te worden gecorrigeerd. Verweerder heeft appellante bij deze correctie dan ook geen last opgelegd, maar juist een fiscale faciliteit toegekend ten bedrage van € 65.026. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat wellicht formeel zuiverder was geweest om een correctie van de S&O-verklaring aan Mavim Holding B.V. voor hele bedrag van € 89.810 te zenden, en separaat aan appellante een nieuwe S&O-verklaring voor het bedrag van € 65.026 te verstrekken. Dit was echter de facto op het zelfde neergekomen. Verweerder heeft hiermee, noch op andere wijze het eigendom van appellante aangetast. Dat appellante een andere mening over vereenvoudiging en administratieve lastenverlichting heeft dan de wetgever, dat wat betreft de gevolgen van de herstructurering van haar organisatie, doet aan de geldigheid van artikel 23, vierde lid, Wva niet af.
Ten aanzien van het beroep van appellante op artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR merkt verweerder op dat er geen sprake is van discriminatie of van een ongelijke behandeling, nu voor iedere nieuwe rechtspersoon en nieuwe inhoudingsplichtige die in aanmerking wil komen voor S&O-afdrachtvermindering het forfaitaire uurloon wordt gehanteerd, ongeacht of de rechtspersoon een nieuwe onderneming is gestart of een bestaande onderneming heeft overgenomen.
Voorts heeft verweerder opgemerkt dat het de keuze is van appellante is geweest om een structuurwijziging door te voeren. Bij iedere structuurwijziging zijn er juridische en fiscale consequenties, welke voor rekening en risico van de onderneming komen die die keuze heeft gemaakt.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd uiteengezet dat een inhoudingsplichtige gekenmerkt wordt door een uniek LH-nummer, dat gekoppeld is aan een uniek KvK-nummer. Elk nieuwe juridische entiteit, zo ook appellante, krijgt bij inschrijving bij de Kamer van Koophandel, het unieke KvK-nummer. Daarna wordt door de belastingdienst een LH-nummer verstrekt. Een wijziging van de inhoudingsplichtige na de wettelijke indieningstermijn van een aanvraag op grond van de Wva is niet mogelijk. Een wijziging van slechts de statutaire naam van een inhoudingsplichtige, zonder dat het LH-nummer en het KvK-nummer worden gewijzigd, heeft daarentegen geen gevolgen voor een S&O-verklaring, omdat met de naamsverandering geen nieuwe inhoudingsplichtige ontstaat. Appellante, opgericht op 16 mei 2011, is wel een nieuwe inhoudingsplichtige .
5.
Op grond van artikel 23, eerste lid, Wva wordt een S&O-verklaring verstrekt aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is speur- en ontwikkelingswerk te verrichten. Artikel 22, vierde lid, Wva bepaalt dat een aanvraag moet worden ingediend voorafgaand aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft. Volgens vaste jurisprudentie van het College (zie onder meer de uitspraken van 28 april 2009 (AWB 07/638, ECLI:NL:CBB:2009:BI4418), 17 juni 2010 (AWB 08/519, ECLI:NL:CBB:2010:BN4852), 29 januari 2013, (ECLI:NL:CBB:2013:BZ3233) en 24 juli 2013 ECLI:NL:CBB:2013:91) en 9 oktober 2002 (ECLI:NL:CBB:2002:AF0404)) is in dit wettelijk stelsel geen plaats voor een wijziging van de inhoudingsplichtige aan wie de S&O-verklaring is vertrekt, na de wettelijke indieningstermijn. Voorts heeft het College in genoemde jurisprudentie geoordeeld dat de omstandigheid dat bij het verzoek om wijziging van de tenaamstelling van een S&O-verklaring vennootschappen zijn betrokken die deel uitmaken van dezelfde fiscale eenheid, dit uitgangspunt niet anders maakt. Aan de omstandigheid dat, bijvoorbeeld, geen wijziging is opgetreden in de samenstelling van het personeel van een onderneming en de aard van de activiteiten komt derhalve in de beoordeling geen betekenis toe.
Het College is van oordeel dat verweerder appellante terecht heeft aangemerkt als een nieuwe inhoudingsplichtige, waarvoor nog geen gegevens uit het referentiejaar voorhanden zijn. Op grond van artikel 23, vierde lid, Wva, geldt voor appellante dan ook een gemiddeld uurloon van € 29. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat van een aantasting van eigendom geen sprake is, nu appellante als gevolg van de beslissing van 7 maart 2013 juist een recht op afdrachtvermindering heeft gekregen, een recht dat zij voor die tijd niet had. De stelling van appellante dat het aan haar verstrekte recht is verlaagd, kan niet slagen, nu de op 6 januari 2012 verstrekte S&O-verklaring aan een andere inhoudingsplichtige dan appellante is verstrekt. Reeds hierom kan het beroep van appellante op artikel 1, Eerste Protocol, EVRM niet slagen.
Het College ziet evenmin grond voor het oordeel dat artikel 23, vierde lid, Wva, in strijd is met het verbod van discriminatie zoals neergelegd in artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR. De stelling van appellante dat zij – in vergelijking met inhoudingsplichtigen die hun juridische organisatie niet herschikken en overigens in dezelfde omstandigheden verkeren – wordt gediscrimineerd, kan niet slagen, nu juist een essentieel verschil is dat appellante wel een structuurwijziging in haar organisatie heeft doorgevoerd met juridische en fiscale consequenties. Hierdoor is een nieuwe inhoudingsplichtige ontstaan die ervoor geen S&O werk heeft verricht.
Nu het forfaitaire gemiddelde uurloon ingevolge artikel 23, vierde lid, Wva voor iedere nieuwe inhoudingsplichtige geldt, en appellante als nieuwe inhoudingsplichtige dient te worden aangemerkt, kan geen sprake zijn van een verboden onderscheid of van een ongelijke behandeling.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in aanwezigheid van mr. F.E. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2013.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. F.E. Mulder