In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 oktober 2013, in de zaak tussen Stichting Wakker Dier en de minister van Economische Zaken, staat de vraag centraal of het verzoek van Wakker Dier om handhaving van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Wet Dieren moet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Wakker Dier had de minister verzocht om handhavend op te treden tegen drie kuikenbroederijen wegens vermeende overtredingen van de wetgeving. De minister had echter het verzoek niet als een aanvraag beschouwd en niet tijdig een besluit genomen, wat leidde tot een beroep van Wakker Dier.
Het College overweegt dat het verzoek van Wakker Dier voldoende bepaald was, aangezien het specifiek verwees naar de overtredingen door de genoemde broederijen. De minister had binnen een redelijke termijn, zoals voorgeschreven door de Awb, een besluit moeten nemen, maar dit was niet gebeurd. Het College concludeert dat het beroep van Wakker Dier gegrond is, omdat de minister in gebreke is gebleven. De minister wordt veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 1.260,--, omdat hij meer dan 42 dagen in gebreke is geweest na de ingebrekestelling van Wakker Dier. Daarnaast wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van Wakker Dier, die zijn vastgesteld op € 472,--.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van belanghebbenden in handhavingsprocedures. Het College verwijst de beslissing op het beroep tegen het besluit van 13 september 2013 ter behandeling als bezwaar naar de minister, omdat er nog geen inhoudelijk debat heeft plaatsgevonden over de merites van het handhavingsverzoek.