202401462/1/V2.
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de minister van Asiel en Migratie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 28 februari 2024 in zaak nr. NL23.21423 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 februari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
De Afdeling heeft de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: de UNHCR) in de gelegenheid gesteld aan de procedure deel te nemen.
De UNHCR heeft een reactie gegeven.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaken nrs. 202301071/1/V2 en 202401559/1/V2 ter zitting behandeld op 10 juni 2024, waar de staatssecretaris, nu de minister, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat, advocaat in Den Haag, en mr. M.M. Favier, en de vreemdeling, bijgestaan door mr. J. Sinnema, advocaat in Heerenveen, zijn verschenen. De UNHCR, vertegenwoordigd door [gemachtigde], heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling is geboren in 2007 en hij heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij stelt Afghanistan in de zomer van 2021, voor de machtsovername door de Taliban, te hebben verlaten. Eind augustus 2021 hebben de Taliban de macht overgenomen. De vreemdeling heeft aan zijn op 3 december 2022 ingediende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij door de Taliban werd bedreigd, omdat zijn vader werkzaam was voor een bedrijf dat brandstof leverde aan landen die lid zijn van de NAVO. De minister heeft het asielrelaas ongeloofwaardig geacht.
Leeswijzer
2. Alle bij deze uitspraak betrokken landeninformatie is vermeld in de bijlage van de uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
3. Deze uitspraak gaat over de vraag of Afghaanse vreemdelingen die na de machtsovername door de Taliban vanuit een westers land terugkeren naar Afghanistan, een reëel risico op ernstige schade lopen in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn en artikel 4 van het EU Handvest wegens hun verblijf in een westers land. Deze uitspraak gaat niet over de vraag of er in Afghanistan sprake is van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn, waarin een gewapend conflict willekeurig geweld meebrengt en waarin de mate van geweld zo hoog is dat een burger alleen al door zijn aanwezigheid een reëel risico op ernstige schade loopt. Daar is volgens de minister in zijn Kamerbrief van 29 juni 2022 (Kamerstuk 19 637, nr. 2912) geen sprake van en de vreemdeling heeft ter zitting gezegd het daarmee eens te zijn.
4. De Afdeling betrekt bij haar toets ook stukken waarop partijen pas na de uitspraak van de rechtbank een beroep hebben gedaan. Dit doet zij omwille van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling, de rechtsbescherming in algemene zin en de actualiteitswaarde van de uitspraak voor de behandeling van asielzaken van vreemdelingen die moeten terugkeren naar Afghanistan. Deze toets beperkt zich, gelet op de artikelen 8:65, eerste lid, en 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tot het moment van sluiting van het onderzoek ter zitting bij de Afdeling op 10 juni 2024.
5. De Afdeling geeft onder 8-8.6 de informatie weer die volgt uit openbare bronnen. Vervolgens gaat zij onder 12-12.3 in op het hoger beroep van de minister en beantwoordt zij de vraag of verblijf in het Westen bij terugkeer naar Afghanistan voor Afghaanse vreemdelingen tot een reëel risico op ernstige schade leidt. Onder 13 gaat zij in op het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling. Vanaf 15 gaat de Afdeling in op het beroep van de vreemdeling.
De uitspraak van de rechtbank
6. De rechtbank heeft overwogen dat de minister de werkzaamheden van de vader van de vreemdeling en de daardoor ondervonden bedreigingen door de Taliban niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden.
6.1. De rechtbank heeft verder overwogen dat de ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van maart 2022 en juni 2023 geen of onvoldoende informatie bevatten over de positie van uit Europa teruggekeerde Afghaanse asielzoekers na de machtsovername door de Taliban. Het is volgens de rechtbank onduidelijk of zij vanwege hun verblijf in het Westen problemen met de Taliban hebben ondervonden of zullen ondervinden. Het ontbreken van deze informatie rechtvaardigt volgens de rechtbank niet, of althans niet zonder meer, de conclusie dat die problemen zich bij terugkeer naar Afghanistan niet zullen voordoen. Uit de wel beschikbare landeninformatie blijkt namelijk dat uit Europa teruggekeerde Afghanen in de negatieve aandacht kunnen staan van de Taliban. Die aandacht bestond ook al voor de machtsovername in 2021.
6.2. De rechtbank heeft zich vervolgens de vraag gesteld voor wiens rekening de onduidelijkheid over de situatie van uit het Westen terugkerende Afghaanse asielzoekers komt. Volgens de rechtbank valt uit de ambtsberichten af te leiden dat uit het Westen teruggekeerde Afghanen in de negatieve belangstelling van de Taliban kunnen komen te staan. De minister beschikt volgens de rechtbank echter over onvoldoende informatie over de mate waarin dat bij terugkeer daadwerkelijk tot problemen met de Taliban leidt, en zo ja, welke problemen dat zijn. Wegens die onduidelijkheid had de minister zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt mogen stellen dat de vreemdeling als uit Europa terugkerende Afghaan bij terugkeer geen risico op ernstige schade zal lopen.
Hoger beroep van de minister
7. De minister klaagt in zijn enige grief over het onder 6.1 en 6.2 weergegeven oordeel van de rechtbank. Hij betoogt dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat hij niet uitsluitend heeft verwezen naar het destijds geldende asielbeleid voor Afghanistan, waarin Afghanen die in het Westen hebben verbleven niet werden aangemerkt als risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep, maar dat hij ook uitvoerig heeft gemotiveerd dat er geen individuele factoren zijn op grond waarvan de vreemdeling bij terugkeer te vrezen zou hebben voor ernstige schade. Door alleen openbare landeninformatie te vermelden waaruit blijkt dat sommige terugkeerders in Afghanistan problemen ondervinden, gaat de rechtbank eraan voorbij dat de bewijslast bij de vreemdeling ligt. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij in de negatieve aandacht van de Taliban komt te staan, alleen vanwege zijn terugkeer uit een westers land. Omdat de vreemdeling niet gedwongen zal worden uitgezet, is het de vraag hoe de Taliban van het verblijf in het Westen op de hoogte zullen raken. De vreemdeling zal zelfstandig naar Afghanistan moeten terugkeren vanuit omringende landen en hij kan daarbij opgaan in de menigte. Uit omringende landen keren immers veel Afghanen terug. Volgens de minister blijkt uit openbare landeninformatie niet dat die terugkeerders op grote schaal problemen ondervinden. Uit de beschikbare landeninformatie blijkt dat alleen personen die eerder problemen met de Taliban hebben ondervonden, die ook bij terugkeer hebben, maar dat geldt niet voor de vreemdeling, omdat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is. Er bestond dan ook geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten naar de situatie van uit het Westen teruggekeerde Afghanen.
7.1. De minister wijst erop dat de Afdeling bij uitspraak van 19 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3874, de overwegingen van de rechtbank heeft omarmd waarin zij heeft overwogen dat uit de daarin vermelde landeninformatie niet blijkt dat het verblijf van enige jaren in Europa zal leiden tot de beschuldiging van verwestering of afvalligheid. Ook betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2793, omdat het daarin om een wezenlijk andere situatie gaat, aangezien de oppositionele activiteiten in dat geval wel geloofwaardig werden geacht. Verder verwijst de minister naar het rapport van het European Union Agency for Asylum (hierna: EUAA) van december 2023, waarin terugkeerders uit het Westen weliswaar niet specifiek worden vermeld, maar waaruit wel een algemeen beeld naar voren komt hoe de Taliban tegenover terugkeerders staan. De minister betoogt dat er voor Afghaanse vreemdelingen die terugkeren uit het Westen, alleen vanwege hun verblijf in het Westen geen reëel risico op ernstige schade is. Informatie uit openbare bronnen over terugkerende Afghanen
8. In het Algemeen ambtsbericht Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van november 2020, p. 69, dat gaat over de periode vóór de machtsovername door de Taliban, is vermeld dat burgers die werden geassocieerd met de voormalige Afghaanse regering, de internationale gemeenschap of de internationale strijdkrachten, gericht werden aangevallen door gewapende groepen (bijlage, noot 1).
8.1. De UNHCR stelt in het document "Position on returns to Afghanistan" van augustus 2021, opgesteld toen de Taliban bezig waren met hun opmars en al 26 van de 35 provinciehoofdsteden hadden overgenomen, dat, gelet op de machtsovername door de Taliban, zou moeten worden afgezien van gedwongen terugkeer naar Afghanistan. De UNHCR ziet vooral een risico op mensenrechtenschendingen voor Afghanen die door de Taliban worden geassocieerd met de voormalige Afghaanse regering en met internationale troepen en organisaties in Afghanistan (bijlage, noot 2). De UNHCR heeft op de zitting verklaard actief te zijn in Kabul, maar dat er sprake is van onderrapportage doordat mensen bang zijn om vrijuit te spreken en de omstandigheden moeilijk zijn. Volgens de UNHCR is er weinig informatie over terugkeerders uit het Westen en kan er op basis daarvan niet geconcludeerd worden dat zij bij terugkeer geen problemen ondervinden.
8.2. Het Algemeen ambtsbericht Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van maart 2022, vanaf p. 182, rapporteert over de positie van uit Europa teruggekeerde Afghanen vóór de machtsovername door de Taliban. Geraadpleegde bronnen stellen dat terugkeerders uit Europa systematisch het slachtoffer werden van geweld of slechte behandeling door de Afghaanse autoriteiten bij aankomst op het vliegveld. In het ambtsbericht is vermeld dat de Duitse antropologe Friederike Stahlmann stelt dat de Taliban vaak zeer snel op de hoogte waren van Afghanen die uit Europa waren teruggekeerd. De Taliban namen een paar dagen na terugkeer van de terugkeerders contact op met hun families en zetten die onder druk om hun verblijfplaats bekend te maken. Stahlmann omschrijft in haar onderzoek 63 Afghaanse terugkeerders uit Duitsland die na terugkeer langer dan twee maanden in Afghanistan verbleven. Daarvan was 90,5% slachtoffer geworden van geweld. Het ging daarbij zowel om geweldsincidenten die direct gerelateerd waren aan de status van de persoon als terugkeerder, als om geweldsincidenten die iedereen in Afghanistan hadden kunnen overkomen. In de eerste categorie vielen incidenten met familieleden of bekenden van de terugkeerder, omdat zij vermoedden dat hij zich in Europa had misdragen of niet in staat was zijn leningen terug te betalen waarmee hij zijn reis naar Europa had gefinancierd.
Op p. 112 van het ambtsbericht is vermeld dat een bron stelde dat veel Afghanen die in Europa zijn geweest, verdacht werden van het niet naleven van de islamitische normen en zelfs van bekering, omdat veel Afghanen denken dat het alleen mogelijk is om asiel in het Westen te krijgen door je te bekeren. Een andere bron bevestigde dat conservatieve elementen in de Afghaanse samenleving elk contact met het Westen als verdacht zagen, omdat dit Afghanen blootstelde aan het christendom. Volgens een aantal bronnen bestond er wel een zekere mate van begrip in de Afghaanse samenleving voor het aanvoeren van bekering om strategische redenen om de kans op toelating te vergroten. Een andere bron gaf te kennen dat teruggekeerde Afghanen die verdacht werden van bekering, een groot risico liepen op represailles van familie, de bredere gemeenschap of de Taliban. (bijlage, noot 3).
8.3. In het EUAA-rapport "Afghanistan Targeting of Individuals" van augustus 2022, p. 55, dat gaat over de periode ná de machtsovername door de Taliban, is vermeld dat een anonieme organisatie die aanwezig is in Afghanistan, heeft gerapporteerd dat Afghanen die terugkeerden soms problemen ondervonden met de Taliban, maar dat er geen duidelijk verband was met het feit dat zij Afghanistan hadden verlaten. De problemen leken vooral te maken te hebben met de ‘originele status’ van de terugkeerders, zoals het geassocieerd worden met de voormalige regering of het hebben van problemen wegens hun etnische achtergrond of een andere reden. Een vertegenwoordiger van het Deense comité voor hulp aan Afghaanse vluchtelingen verklaarde dat hij niet de indruk had dat Afghanen die terugkeerden uit het Westen, doelwit zouden zijn van de Taliban, tenzij er sprake was van een persoonlijk geschil of bloedwraak (bijlage, noot 4). De Country Guidance: Afghanistan van het EUAA van januari 2023 (bijlage, noot 5) bevat dezelfde informatie en verwijst naar paragraaf 1.5.2 van het rapport van augustus 2022, zie p. 77.
8.4. In het Algemeen ambtsbericht Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van juni 2023, p. 147-149, is vermeld dat er geen betrouwbare informatie is over de behandeling door de Taliban van personen die vrijwillig terugkeerden naar Afghanistan. Vanuit westerse landen zijn er geen Afghanen gedwongen teruggekeerd naar Afghanistan. Verder vermeldt het ambtsbericht dat het niet duidelijk is of verblijf in het Westen een rol speelt bij het ondervinden van problemen bij terugkeer, omdat niet veel mensen vrijwillig zijn teruggekeerd vanuit een westers land, en als dat al gebeurt, dan meestal via een derde land. Volgens het ambtsbericht is het niet duidelijk of Afghanen die terugkeren uit Europa of uit buurlanden, verschillend worden behandeld. Een bron stelt dat het mogelijk is dat Afghanen die uit een westers land komen, meer vragen moeten beantwoorden bij binnenkomst (bijlage, noot 6).
8.5. Het rapport van het EUAA van december 2023, vanaf p. 97, vermeldt dat dr. Liza Schuster, lector sociologie aan de Universiteit van Londen met een expertise in de gevolgen van uitzetting naar Afghanistan, tijdens een conferentie heeft gezegd dat Afghanen die na 2021, dus na de machtsovername, het land hebben verlaten, door de Taliban vaak worden gezien als verraders. Verder vermeldt het rapport op p. 98 dat er geen Afghanen gedwongen worden uitgezet en dat de IOM en Frontex de begeleiding van terugkeerders hebben opgeschort, zodat er geen informatie is over Afghanen die na de machtsovername zijn teruggekeerd naar Afghanistan. Het rapport bevat geen specifieke informatie over de positie van terugkeerders uit het Westen, maar alleen over terugkeerders in het algemeen. Het meldt dat de houding van de Taliban jegens hen mild lijkt te zijn en dat terugkeer mogelijk is. De Taliban hebben zeer beperkte achtergrondinformatie over terugkeerders en over de landen waar zij vandaan komen (bijlage, noot 7).
8.6. Tot slot is er op 17 mei 2024 een nieuw "Country Guidance Afghanistan" van het EUAA verschenen. Op p. 58-60 is vermeld dat de houding van de Taliban tegenover Afghanen die naar westerse landen zijn vertrokken, dubbelzinnig blijft. Enerzijds zeggen de Taliban dat deze mensen vluchten om economische redenen en niet omdat zij problemen met de Taliban hadden, anderzijds dat het gaat om de elite. Leden daarvan worden niet gezien als Afghanen, maar als corrupte marionetten van de bezetters. Een bron vermeldt dat Afghanen die terugkeren na verblijf in het Westen, gestigmatiseerd worden en onder verhoogde aandacht staan van de Taliban, omdat zij ervan worden verdacht besmet te zijn met de westerse levensstijl. Afghanen die als verwesterd worden gezien, kunnen worden bedreigd door hun naaste omgeving of de Taliban (bijlage, noot 8).
Antwoorden van de minister op de gestelde vragen
9. De minister heeft op 14 mei 2024 antwoord gegeven op de vragen die de Afdeling hem heeft gesteld. Volgens de minister blijkt uit het ambtsbericht van juni 2023 en het EUAA-rapport van december 2023 dat de veiligheidssituatie in Afghanistan sinds de machtsovername door de Taliban stabiel is, alhoewel de mensenrechtensituatie zorgelijk is. De Taliban hebben in feite gezag over het hele land. Sinds de machtsovername is er sprake van een sterke daling van het aantal burgerslachtoffers; burgers kunnen in relatieve vrede leven. Er zijn twee groepen die zich gewapend verzetten tegen de Taliban, maar dat geweld is voornamelijk doelgericht van aard. In 2023 is er in de Europese Unie op ongeveer 64.000 asielaanvragen van Afghanen beslist. Van die aanvragen is 60% ingewilligd. De minister wijst erop dat in België de enkele omstandigheid dat een Afghaan in het Westen heeft verbleven geen reden vormt om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. Dat blijkt uit drie arresten van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen van 10 november 2022, 8 december 2022 en 16 januari 2023. Volgens de minister zetten westerse landen geen afgewezen Afghaanse asielzoekers uit naar Afghanistan. In 2023 zijn er vanuit Nederland twintig Afghanen die een verblijfsvergunning hadden, vrijwillig teruggekeerd en in de eerste vier maanden van 2024 tien. Zij zijn begeleid door de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V) en zij hebben gebruikgemaakt van routes via de Verenigde Arabische Emiraten en, in beperktere mate, Turkije. De DT&V heeft van een paar terugkeerders te horen gekregen dat zij na aankomst niet zijn ondervraagd door de Taliban, maar hij monitort de situatie van vrijwillig teruggekeerde Afghanen niet. Verder stelt de minister dat hij niet over informatie beschikt waaruit blijkt dat Afghanen na terugkeer een bijzonder veiligheidsrisico zouden lopen vanwege hun verblijf in een westers land. Ook is hem niet bekend dat Afghanen die voor de machtsovername zijn teruggekeerd uit westerse landen, problemen hebben ondervonden alleen door die terugkeer uit het Westen. Het is op dit moment niet mogelijk meer informatie te krijgen over de positie van Afghanen die na verblijf in het Westen terugkeren naar Afghanistan. Er zijn volgens de minister te weinig aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat alleen door het verblijf in het Westen aannemelijk moet worden geacht dat terugkeerders uit het Westen een reëel risico op ernstige schade lopen.
Reactie van de vreemdeling op de antwoorden van de minister
10. De vreemdeling komt in zijn reactie op de antwoorden van de minister met een notitie van Vluchtelingenwerk waarin informatie uit diverse openbare bronnen wordt aangehaald, die hiervoor onder 8-8.6 zijn vermeld. Ook wordt een e-mailwisseling met [persoon] aangehaald. Zij is assistent professor antropologie aan de Zayed University in Abu Dhabi en is gespecialiseerd in de positie van Hazara’s. Zij stelt dat iedereen die vanuit het Westen naar Afghanistan terugkeert, te maken kan krijgen met verhoogde aandacht en controle van de Taliban. De Taliban gaan er allereerst van uit dat een vreemdeling een reden heeft gehad om asiel aan te vragen en zij zullen proberen de reden daarvoor te begrijpen, bijvoorbeeld vanwege werk voor de voormalige overheid, afvalligheid of sympathieën voor westerse idealen. Als gevolg van het verblijf in het Westen, zullen Afghaanse vreemdelingen nauw contact hebben gehad met westerse mensen waardoor zij van het islamitische pad zijn afgedwaald, in de ogen van de Taliban. Als Afghanen gedwongen terugkeren uit het Westen, zal dat volgens haar onmiddellijk opvallen bij de Taliban.
Juridisch kader
11. Uit artikel 31 van de Vw 2000 volgt dat de minister de beoordeling van het reële risico op ernstige schade moet verrichten aan de hand van de persoonlijke kenmerken van een vreemdeling, diens individuele omstandigheden en wat een vreemdeling verder heeft aangevoerd. Die omstandigheden moeten worden bezien tegen de achtergrond van de algemene veiligheidssituatie in het land van herkomst. Het is aan een vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij op individuele gronden in aanmerking komt voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2793, onder 3.1. 11.1. Uit het arrest van het EHRM, F.G. tegen Zweden, van 23 maart 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0323JUD004361111, onder 112, volgt dat er voor een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM sprake moet zijn van een minimumniveau van de ernst van de situatie (‘a minimum level of severity’). Of het minimumniveau is bereikt, hangt af van de beoordeling van de individuele feiten en omstandigheden. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de uitleg van artikel 4 van het EU Handvest rekening moet worden gehouden met artikel 3 van het EVRM, zoals uitgelegd door het EHRM. Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van 9 november 2023, X en Y, ECLI:EU:C:2023:843, onder 60.
Zijn vreemdelingen die vrijwillig uit westerse landen terugkeren naar Afghanistan, een groep die een reëel risico loopt op ernstige schade?
12. De Afdeling zal eerst de vraag beantwoorden of Afghanen die in het Westen verbleven hebben bij terugkeer naar Afghanistan als groep een reëel risico op ernstige schade lopen, omdat zij systematisch worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI7619, onder 2.2.1, en het arrest van het EHRM van 17 juli 2008, N.A. tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:0527JUD002656505, onder 116. Hierbij neemt de Afdeling, net als de minister, de vrijwillige terugkeer van Afghanen, in de praktijk vooral via buurlanden, tot uitgangspunt, omdat er vanuit westerse landen geen Afghanen gedwongen worden uitgezet naar luchthavens in Afghanistan. Uit de openbare bronnen volgt dat er weinig informatie is over de situatie van Afghanen die na de machtsovername door de Taliban vanuit westerse landen naar Afghanistan zijn teruggekeerd. De informatie die er wel is, laat een diffuus beeld zien. Zoals hiervoor onder 8-10 uiteen is gezet, lijken de Taliban volgens sommige bronnen coulant te zijn tegenover terugkeerders, maar zien zij anderzijds Afghanen die vanwege de machtsovername zijn vertrokken, als verraders. Verder bestaat onder de Taliban het beeld dat Afghanen die in het Westen hebben verbleven, westerse normen en waarden hebben overgenomen en de islamitische normen niet hebben nageleefd. Maar andere bronnen melden dat er geen directe relatie is tussen problemen bij terugkeer en het verblijf in het Westen. Ook zijn er sinds de machtsovername vanuit westerse landen geen Afghanen gedwongen uitgezet en is het maar de vraag of de Taliban altijd op de hoogte zijn van Afghanen die vrijwillig uit het Westen terugkeren. Hoewel de informatie uit de openbare bronnen niet eenduidig is, kan daaruit wel worden afgeleid dat vreemdelingen bij terugkeer naar Afghanistan vanwege hun verblijf in het Westen in de negatieve belangstelling van de Taliban, familieleden of dorpsgenoten kunnen komen te staan. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat uit het Westen terugkerende Afghanen in de negatieve belangstelling kunnen staan. 12.1. Dat Afghanen die uit westerse landen terugkeren, in de negatieve belangstelling kunnen staan, is onvoldoende om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. Bij een reëel risico op ernstige schade moet het gelet op het hiervoor genoemde arrest van het EHRM, F.G. tegen Zweden, gaan om een onmenselijke of vernederende behandeling van een zekere ernst, waarna, om een groepsrisico aan te nemen, die behandeling ook een systematisch karakter moet hebben. Volgens de rechtbank beschikt de minister over onvoldoende informatie over de mate waarin die negatieve belangstelling daadwerkelijk tot problemen leidt, en zo ja, welke. Maar de Afdeling volgt dit niet. De wel beschikbare informatie uit de openbare bronnen bevat namelijk geen aanknopingspunten dat uit westerse landen teruggekeerde Afghanen, alleen al wegens verblijf in een westers land, systematisch aan een vernederende of onmenselijke behandeling van een zekere ernst worden blootgesteld. Het algemene beeld dat daaruit naar voren komt, is dat het risico op een vernederende of onmenselijke behandeling vooral samenhangt met de reden van vertrek uit Afghanistan, het profiel van de teruggekeerde Afghaan zelf en het bestaan van vetes en persoonlijke conflicten.
12.2. Op basis van het voorgaande komt de Afdeling tot de conclusie dat uit de informatie uit de openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. Vreemdelingen die vrijwillig terugkeren na een verblijf in het Westen, zijn daarom niet aan te merken als een groep die een reëel risico op ernstige schade loopt wegens dat verblijf in het Westen. Er bestond, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen aanleiding voor de minister om nader onderzoek te doen naar de terugkeerrisico’s van de groep Afghanen die uit westerse landen terugkeren. Het is, gelet op artikel 31 van de Vw 2000, aan een vreemdeling die terugkeert vanuit het Westen om met individuele omstandigheden aannemelijk te maken waarom hij in de aandacht van de Taliban staat en dat die aandacht kan leiden tot een behandeling in strijd met artikel 15, onderdeel b, van de Kwalificatierichtlijn en artikel 4 van het EU Handvest. Zie ook de onder 11 genoemde uitspraak. Of de vreemdeling daarin in dit geval is geslaagd, komt hierna aan de orde.
12.3. De grief slaagt.
Incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
13. Het incidenteel hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Conclusie hoger beroep
14. Het hoger beroep van de minister is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
Beroep van de vreemdeling
15. De vreemdeling betoogt in beroep dat de minister in het besluit van 25 juli 2023 onvoldoende oog heeft gehad voor het feit dat hij in Europa asiel heeft aangevraagd omdat hij problemen had met de Taliban, en dat hij zal moeten terugkeren naar Afghanistan waar de Taliban inmiddels de macht hebben overgenomen. Hij betoogt dat terugkeer uit Europa een van de "some other reasons" uit het EUAA-rapport van augustus 2022, p. 55, kan zijn, waardoor de Taliban een bijzondere interesse in hem hebben. Hij vreest bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade te lopen. In zijn aanvullende gronden van 30 november 2023 betoogt de vreemdeling dat hij sinds zijn verblijf in Nederland zijn geloof anders is gaan praktiseren en minder vaak per dag bidt, dat hij dat bij terugkeer graag op deze wijze zou willen blijven doen, maar dat hij dan als afvallige zal worden gezien, ook wegens zijn terugkeer uit het Westen.
15.1. Afghanen die terugkeren naar Afghanistan na een verblijf in het Westen, zijn geen groep die een reëel risico op ernstige schade loopt, zoals overwogen onder 12-12.2. Daarom is het aan een vreemdeling die stelt dat hij onder meer vanwege zijn verblijf in het Westen bij terugkeer naar Afghanistan problemen zal krijgen, om aannemelijk te maken waarom juist hij, gelet op het samenstel van zijn individuele omstandigheden, problemen zal krijgen en waaruit die bestaan. De minister moet bij zijn beoordeling of een vreemdeling dat aannemelijk heeft gemaakt, alle relevante individuele factoren die een vreemdeling heeft aangedragen, in onderlinge samenhang bezien. Daartoe behoort ook de factor dat een vreemdeling in het Westen heeft verbleven. Het verblijf in het Westen zou er, in combinatie met andere individuele factoren en afhankelijk van de aangeleverde informatie uit algemene bronnen over de problemen die kunnen ontstaan, toe kunnen leiden dat een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat.
15.2. De minister heeft zich in het besluit van 25 juli 2023 op het standpunt gesteld dat de informatie uit passages uit openbare bronnen waarop de vreemdeling zich in de zienswijze beroept om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer uit het Westen een reëel risico op ernstige schade loopt, niets verandert aan het huidige landgebonden beleid voor Afghanistan. Dat de vreemdeling uit Afghanistan komt, is volgens dat beleid onvoldoende om bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. Ook behoort de vreemdeling volgens de minister niet tot een kwetsbare minderheidsgroep en is er geen andere reden om aan te nemen dat hij risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Afghanistan.
15.2.1. De minister heeft zich in het verweerschrift in beroep van 18 augustus 2023 op het standpunt gesteld dat de vreemdeling ook op individueel niveau niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op ernstige schade loopt. Zo behoort de vreemdeling niet tot een kwetsbare minderheidsgroep, omdat hij behoort tot de Pasjtoen, de grootste bevolkingsgroep van Afghanistan. Ook behoort hij niet tot een van de categorieën personen die de verhoogde aandacht van de Taliban genieten. De vreemdeling behoort niet tot de elite die mogelijk als niet islamitisch genoeg of te verwesterd kan worden gezien en heeft verklaard nog steeds praktiserend moslim te zijn. De minister heeft in het aanvullend verweerschrift in beroep van 8 december 2023 uiteengezet dat de stelling van de vreemdeling dat hij minder frequent bidt, onvoldoende is om dit anders te maken. Ook blijkt uit wat hij heeft verklaard niet dat zijn familie of omgeving op de hoogte is van zijn nieuwe manier van geloof belijden. Van de vreemdeling mag volgens de minister worden verwacht dat hij zich bij terugkeer aanpast aan de gedragsregels. Daarnaast stelt de minister zich op het standpunt dat uit openbare bronnen niet blijkt dat alleen het verblijf van enige jaren in Europa zal leiden tot de beschuldiging van verwestering of afvalligheid. Ook stelt de minister zich op het standpunt dat de problemen met de Taliban vanwege het werk van de vader ongeloofwaardig zijn en dat daarom geen sprake is van een persoonlijk dispuut of vendetta die tot problemen zou kunnen leiden. Volgens de minister is er bij de vreemdeling geen individuele factor aanwezig waarover openbare landeninformatie onduidelijk is. De vreemdeling behoort immers tot de Pasjtoen en is een man. Alleen terugkeer uit het Westen is een onvoldoende onderscheidende factor.
15.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Afghanistan. Hoewel de minister zich in het besluit van 25 juli 2023 alleen maar op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet viel onder het destijds geldende landenbeleid en daarmee het terugkeerrisico van de vreemdeling niet individueel heeft beoordeeld, is dat geen reden het besluit te vernietigen. Gelet op wat de Afdeling onder 14 heeft overwogen, heeft de minister ongeloofwaardig mogen vinden dat de vreemdeling problemen had met de Taliban. De vreemdeling heeft verder alleen maar gesteld dat hij bij terugkeer uit het Westen risico loopt zonder toe te lichten wat de oorzaak is en welke omstandigheden maken dat hij daarvoor vreest. De minister heeft in zijn verweerschriften, mede naar aanleiding van de beroepsgronden, alsnog een meer inhoudelijke beoordeling gemaakt. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling geen conflict heeft met de Taliban of anderen dat bij terugkeer tot problemen kan leiden. Ook heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als afvallig wordt gezien, omdat hij heeft verklaard nog praktiserend moslim te zijn. De vreemdeling heeft noch aan de hand van concrete ervaringen, noch anderszins aannemelijk gemaakt dat hij toch, door de huidige wijze waarop hij zijn geloof belijdt, als afvallige zal worden gezien en daarom mogelijk problemen kan krijgen. Ook verblijft de vreemdeling nog maar relatief kort in Nederland. Verder heeft de minister terecht in zijn beoordeling betrokken dat de vreemdeling man is, tot de Pasjtoen behoort en niet tot de elite die mogelijk door de Taliban als niet islamitisch genoeg of verwesterd kan worden gezien. De minister heeft dan ook deugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gelet op zijn individuele omstandigheden bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt.
Conclusie beroep
16. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de minister gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 28 februari 2024 in zaak nr. NL23.21423;
IV. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
307-1088
BIJLAGE - Geraadpleegde bronnen
1. Het Algemeen ambtsbericht Afghanistan november 2020
2. UNHCR, Position on returns to Afghanistan, augustus 2021.
3. Het Algemeen ambtsbericht Afghanistan maart 2022.
4. Het rapport van het EUAA, Afghanistan - Targeting of Individuals, van augustus 2022.
5. Het rapport van het EUAA, Country Guidance: Afghanistan, van
januari 2023.
6. Het Algemeen ambtsbericht Afghanistan juni 2023.
7. Het rapport van het EUAA, Afghanistan - Country Focus, van december 2023.
8. Het rapport van het EUAA, Country Guidance: Afghanistan, van mei 2024.