ECLI:NL:RBDHA:2025:1395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
NL24.48162 en NL24.48163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Afghaanse eiser na eerdere afwijzing door de minister van Asiel en Migratie

Op 3 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in de zaak van een Afghaanse eiser die in beroep ging tegen de afwijzing van zijn derde asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De eiser had zijn aanvraag gebaseerd op de machtsovername door de Taliban en problemen met zijn broers, maar de rechtbank oordeelde dat het asielmotief met betrekking tot de broers ongeloofwaardig was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 18 november 2024, waarin was geoordeeld dat de minister zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt had mogen stellen dat de eiser bij terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico loopt op ernstige schade.

De rechtbank benadrukte dat de minister geen hoger beroep had ingesteld tegen de eerdere uitspraak, wat betekent dat de rechtbank de eerdere oordelen over de beroepsgronden als juist moest beschouwen. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de minister van 27 november 2024 in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigden. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.814,- en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 februari 2025 en tegen deze uitspraak kan binnen 1 week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat echter niet open voor hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.48162 en NL24.48163
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 3 februari 2025 in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer], eiser/verzoeker
(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 27 november 2024, waarbij zijn derde asielaanvraag opnieuw is afgewezen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening (NL24.48163), op 3 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser/verzoeker, de gemachtigde van eiser/verzoeker, de gemachtigde van de minister en een tolk.
1.2.
Na afloop van de zitting is onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907,-.

Beoordeling

2. Eiser heeft aan onderhavige asielaanvraag de machtsovername door de Taliban en problemen vanwege zijn broers ten grondslag gelegd. Dit laatste asielmotief is ongeloofwaardig geacht.
3. Bij uitspraak van 18 november 2024 is deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, tot het oordeel gekomen dat:
- de beroepsgrond over de geloofwaardigheidsbeoordeling ten aanzien van de problemen vanwege de broers niet slaagt;
- de minister zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt had mogen stellen dat eiser bij terugkeer vanuit Europa geen reëel risico loopt op ernstige schade. Daarbij is verwezen naar een uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 28 februari 2024.
Daarbij is het besluit van 9 september 2024 vernietigd.
4. Bij het nu voorliggende besluit van 27 november 2024 is de minister tot een gelijk oordeel gekomen als in het vernietigde besluit. Op de zitting is namens de minister bevestigd dat er geen nader onderzoek is verricht naar de terugkeerrisico’s. Daartoe is verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4648, waarbij voornoemde uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 28 februari 2024 is vernietigd.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister ten onrechte geen nader onderzoek heeft verricht naar de terugkeerrisico’s, omdat de minister geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 18 november 2024.
5.1.
In de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI0801, is geoordeeld dat het niet instellen van hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat, indien in beroep tegen de nieuwe beslissing beroepsgronden worden aangevoerd, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat het ten tweede male beoordelen van beroepsgronden het gezag van de rechterlijke uitspraak waartegen geen rechtsmiddel is aangewend, miskent.
5.2.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA7794, volgt dat een nieuw te nemen besluit in overeenstemming dient te worden genomen met hetgeen in de uitspraak van 18 november 2024 is geoordeeld. Slechts nieuw gebleken feiten of omstandigheden kunnen een hernieuwde beoordeling rechtvaardigen.
5.3.
De uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024 is geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid op grond waarvan het niet instellen van hoger beroep de minister niet kan worden tegengeworpen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1760.
6.
Gelet op het vorenstaande is het besluit strijdig met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en komt het besluit voor vernietiging in aanmerking. Er moet opnieuw worden beslist, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7. Nu op het beroep is beslist bestaat er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
8. Er wordt aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, bestaande uit 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2025 door mr. A.W. Wassink, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen de uitspraak in beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 1 week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.
Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.