ECLI:NL:RBDHA:2025:1602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
NL24.40049
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse nationaliteit met betrekking tot afvalligheid en verwestering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Afghaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 31 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 11 oktober 2024 door de minister als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 14 januari 2025 behandeld, waarbij alleen de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser meerdere keren de gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten naar voren te brengen, maar geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangedragen die een herbeoordeling van zijn asielrelaas rechtvaardigen.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe elementen zijn die de eerdere afwijzing van de asielaanvraag kunnen onderbouwen. Eiser heeft eerder asiel aangevraagd, maar zijn verklaringen over afvalligheid zijn door de minister als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en stelt vast dat de minister geen onjuist toetsingskader heeft aangelegd. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij terugkeer naar Afghanistan in gevaar zou komen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 februari 2025, en eiser kan binnen een week in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40049
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Saija),

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: N. Schoonbrood).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt dat hij de Afghaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 2000. Hij heeft op 31 augustus 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 11 oktober 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het betreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank acht het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Bij brief van 14 januari 2025 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank meegedeeld dat zij, noch haar cliënt ter zitting zullen verschijnen. Zij verzoekt de rechtbank het beroep ter zitting te behandelen en eventuele nadere vragen schriftelijk aan haar toe te zenden en haar een week de tijd te gunnen om hierop een reactie in te dienen. De rechtbank stelt vast dat aan eiser in deze procedure meermaals de gelegenheid is geboden om zijn standpunten naar voren te brengen en toe te lichten alsmede om nieuwe elementen en bevindingen naar voren te brengen. Die mogelijkheid is hem ook geboden door een zitting te houden. De gemachtigde van eiser heeft zelf verzocht om de geplande behandeling ter zitting door te laten gaan en heeft niet verzocht om aanhouding van de behandeling ter
zitting. Evenmin heeft zij zich ter zitting door een collega laten waarnemen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat nu eiser alle mogelijkheden heeft gehad om zijn standpunten naar voren te brengen en toe te lichten, er geen aanleiding bestaat om ook nog schriftelijke vragen te stellen. Daarbij betrekt de rechtbank bovendien dat het hier een beroep als bedoeld in artikel 83b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 betreft, waarvoor voor de rechtbank een korte uitspraaktermijn geldt.
5. De rechtbank heeft vastgesteld dat het betreden besluit is ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de minister van Asiel en Migratie ten tijde van het nemen van het besluit de bevoegde bewindspersoon was. Gelet op het feit dat de minister in deze procedure verweer heeft gevoerd, ziet de rechtbank aanleiding om dit gebrek met gebruikmaking van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren.
Het asielrelaas
6. Eiser heeft eerder op 21 november 2015 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 18 mei 2017 ongegrond verklaard. Een tegen dit besluit gericht hoger beroep is op 20 juli 2018 ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens op 6 november 2019 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 2 december 2019 kennelijk ongegrond verklaard. Een tegen dit besluit ingesteld beroep is ingetrokken op 31 oktober 2020.
Vervolgens heeft eiser op 31 augustus 2021 de onderhavige, derde aanvraag ingediend. Hij heeft hierbij aangevoerd dat dat hij geen enkel geloof heeft en filmpjes kijkt over andere geloofsstromingen die zijn afvalligheid bevestigen. Door zijn eerder genoemde bekering tot het christendom is hij erachter gekomen dat alle religies vals zijn. Eiser heeft verklaard dat iedereen in Afghanistan inmiddels van zijn afvalligheid weet, omdat drie mannen die hem eerder hebben aangevallen vanwege zijn afvalligheid weer terug zijn gegaan naar Afghanistan en omdat zijn kamergenoot in het AZC diens familie heeft verteld dat eiser alcohol drinkt en varkensvlees eet. Verder heeft eiser verklaard dat teruggekeerde Afghanen door de taliban zijn vermoord en dat de omstandigheid dat hij is verwesterd hem bij terugkeer in de problemen gaat brengen.
Het bestreden besluit
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Bedreiging vanwege afvalligheid;
Verwestering.
De minister acht relevant element 1 geloofwaardig en relevante elementen 2 en 3 ongeloofwaardig. Omdat eiser voortbouwt op een eerder ongeloofwaardig bevonden asielrelaas en omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen worden aangevoerd, wordt het asielrelaas door de minister niet inhoudelijk beoordeeld. Volgens de minister heeft eiser alleen aangevoerd dat bij de beoordeling van de eerdere aanvragen een onjuist toetsingskader is aangelegd. Pas in de zienswijze heeft hij verklaard over intensivering van de gestelde afvalligheid, terwijl hij dat bij het indienen van de M35-O al had moeten aangeven. De gestelde verwestering is geen gevolg van een godsdienstige- of politieke overtuiging of een toegedichte overtuiging die niet kan worden verborgen, dus kan dit ook niet leiden tot de verlening van een verblijfstitel. Hij heeft zich in Nederland niet actief verzet tegen de door hem ervaren misstanden, hij zal dat in Afghanistan dus ook niet gaan doen. Daarom meent de minister dat hij zich zal kunnen aanpassen.
Verder is niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer problemen zal ondervinden omdat hij uit het westen terugkeert. Het is niet aannemelijk gemaakt dat de taliban van zijn verblijf in het westen en van zijn activiteiten alhier op de hoogte is gebracht. De overgelegde documenten hebben geen betrekking op eiser persoonlijk maar op de algemene situatie in Afghanistan. De minister heeft voor Afghanistan geen 15c-situatie aangenomen.
Dat er enige tijd is verstreken tussen de indiening van de M35-O en het besluit is voor de minister geen reden voor het nemen van een ander besluit. Eiser heeft ook geen medische stukken overgelegd aan de hand waarvan anders zou moeten worden besloten.
De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
Oordeel van de rechtbank
Nieuwe elementen en bevindingen
8. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de minister een onjuist toetsingskader heeft aangelegd door het relaas van eiser over zijn afvalligheid niet inhoudelijk te beoordelen. Door eiser tijdens het gehoor voor te houden dat dit alleen ziet op de vaststelling van nieuwe elementen en bevindingen, is eiser op het verkeerde been gezet. De minister heeft bovendien onvoldoende doorgevraagd ten aanzien van nieuwe elementen en bevindingen, aldus eiser.
9. De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de uitkomst van de vorige procedure het uitgangspunt in deze procedure is. Er moet sprake zijn van nieuwe elementen en bevindingen, en die zijn niet aangedragen volgens de minister. Omdat volgens de minister tijdens het gehoor van 17 april 2024 voornamelijk was ingegaan op eerdere verklaringen, is tijdens het aanvullend gehoor van 30 mei 2024 nader ingegaan op eventuele nieuwe elementen en bevindingen.
10. De rechtbank stelt vast dat de besluiten op de eerdere asielaanvragen van eiser in rechte vaststaan. Dat betekent dat het oordeel van de minister in die zaken, namelijk dat de verklaringen van eiser over zijn afvalligheid en gestelde verdieping van die afvalligheid ongeloofwaardig zijn, in deze procedure vast staat. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1193) en is van oordeel dat de minister geen onjuist toetsingskader heeft aangelegd. Alleen wanneer sprake is van nieuwe elementen en bevindingen, is de minister gehouden tot inhoudelijke beoordeling van die nieuwe elementen en bevindingen en alleen dan zal de minister moeten bezien in hoeverre deze gevolgen hebben voor de beoordeling van het eerdere asielrelaas. Dit is dan ook terecht aan eiser voorgehouden tijdens het verhoor. De beroepsgrond slaagt dus niet.
11. In de M35-O van 24 augustus 2021 heeft eiser geen nieuwe elementen en bevindingen genoemd. Op 31 januari 2024 heeft de minister een brief gestuurd naar eiser voor een nadere onderbouwing van zijn herhaalde aanvraag. Daarop is gereageerd op 15 februari 2024 maar daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet van een verdieping van zijn atheïsme of andere nieuwe elementen en bevindingen die een nieuw licht op de aanvraag werpen. Omdat volgens de minister tijdens het gehoor van 17 april 2024 voornamelijk was ingegaan op eerdere verklaringen, is tijdens het aanvullend gehoor van 30 mei 2024 nader ingegaan op eventuele nieuwe elementen en bevindingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht geconcludeerd dat er onvoldoende sprake is van nieuwe elementen en bevindingen voor een nieuwe integrale beoordeling van het asielrelaas van eiser. Anders dan eiser heeft betoogd, ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor het
oordeel dat de minister onvoldoende heeft doorgevraagd op nieuwe elementen en bevindingen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gehoor
12. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de minister tijdens het gehoor onvoldoende is ingegaan op de opmerkingen van eiser over de tolk en de gestelde ontoereikende vertalingen van de tolk. Volgens eiser is bij dit gehoor en in het bestreden besluit ook onvoldoende ingegaan op de psychische problematiek van eiser en is hij niet nader bevraagd op het moment dat hij zodanig aan het trillen was dat hij niet in staat was om verder te verklaren; op dat moment had de medische dienst moeten worden ingeschakeld.
13. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het aanvullend gehoor op 30 mei 2024 inderdaad opmerkingen heeft gemaakt over de tolk. Echter, aan het eind van dit gehoor heeft eiser op de vraag of hij de tolk goed heeft kunnen verstaan en begrijpen, geantwoord dat het naar zijn mening wel goed is gegaan. In een mail van eiser aan zijn gemachtigde van 1 juni 2024 verklaart eiser dat hij geen correcties op de inhoud van het rapport van dit gehoor wil aanbrengen. Bovendien wordt in beroep niet nader aangeduid welke verklaringen van eiser dan niet op de juiste wijze zouden zijn vertaald. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat sprake is van onjuiste vertalingen waardoor de verklaringen van eiser niet op de juiste wijze in het rapport van gehoor zijn weergegeven.
14. Voor wat betreft de psychische problematiek en het trillen tijdens het gehoor stelt de rechtbank vast dat eiser tijdens het gehoor op 30 mei 2024 aangaf dat hij zo gestrest was dat zijn hele lichaam aan het trillen was en hij graag een korte pauze zou willen houden om een sigaret te roken. Eiser is daartoe in de gelegenheid gesteld en hij verklaarde vervolgens dat hij zich beter voelde en dat hij door kon gaan. De rechtbank verwijst hier weer naar het mailbericht van 1 juni 2024 en dat niet nader wordt aangeduid welke verklaringen van eiser door zijn psychische en/of medische toestand niet op de juiste wijze in het rapport van gehoor zijn verwoord, of wat hij dan nog zou hebben willen verklaren. Eiser verklaarde voorts tijdens het gehoor dat hij op dat moment niet onder behandeling stond en heeft later in de procedure geen medische verklaringen overgelegd om deze beroepsgrond te onderbouwen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Tijdsverloop

15. Eiser heeft verder aangevoerd dat tussen het indienen van de M35-O op 24 augustus 2021 en het bestreden besluit op 11 oktober 2024 geruime tijd verstreken is. In deze tijd hebben veel ontwikkelingen plaatsgevonden, waaronder verdere intensivering van zijn afvalligheid.
16. De rechtbank stelt vast dat bij de M35-O niet is aangegeven op welke nieuwe elementen en bevindingen eiser zich bij het indienen van de herhaalde asielaanvraag beroept, terwijl hem dat wel is verzocht. De rechtbank is van oordeel dat eiser tot aan het nemen van het bestreden besluit meermaals en ook voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag nader toe te lichten, zodat aan het tijdsverloop tussen het indienen van de M35-O en het bestreden besluit niet de betekenis wordt gehecht die eiser daaraan toegekend wenst te zien. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Verwesterd

18. De rechtbank stelt vast dat eiser in de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor het volgende naar voren heeft gebracht:

Als hij in Kabul arriveert zal de Taliban hem op het vliegveld ondervragen en met name willen weten waar hij vandaan komt. Op dat moment zal duidelijk worden dat betrokkene gebroken Dari spreekt en dat hij verwesterd is. Op dit punt is nagelaten om nadere informatie te verkrijgen door uw dienst. In de brief 15 februari jl. wijst betrokken op het feit dat verwestering bij terugkeer kan leiden tot een situatie zoals bedoeld in artikel 3 EVRM.

19. Vervolgens is dit aan eiser voorgelegd in het aanvullend gehoor en is hem gevraagd waaruit zijn verwestering blijkt. De minister heeft vervolgens in het voornemen uitgebreid gemotiveerd waarom in eisers geval niet aannemelijk is gemaakt dat er bij hem sprake is van verwestering waardoor hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van vluchtelingschap. De door hem gestelde verwestering wordt daarom door de minister niet gevolgd.
20. In de zienswijze staat vervolgens dat eiser zich niet kan vinden in de overwegingen met betrekking tot zijn verwestering en hij verwijst naar de passage in de correcties en aanvullingen die hierboven is geciteerd. Daarnaast meent eiser dat uit het voornemen niet blijkt dat de inhoud van de jurisprudentie waarop hij zich heeft beroepen, is meegewogen bij de totstandkoming van het voornemen. Dat is volgens hem onzorgvuldig. In het bestreden besluit heeft de minister opnieuw uitgebreid gereageerd op het standpunt van eiser in de zienswijze. Daarbij gaat hij opnieuw en uitgebreider in op de jurisprudentie die eiser naar voren heeft gebracht.
21. In de beroepsgronden heeft eiser ten aanzien van de verwestering aangevoerd dat hij persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht, op grond waarvan hij gevaar loopt bij terugkeer en er een reëel risico is dat artikel 3 van het EVRM wordt geschonden. Hij verwijst dan voor de derde maal naar de passage uit de correcties en aanvullingen. Daarnaast meent eiser dat de jurisprudentie waarop hij zich heeft beroepen wel op zijn zaak van toepassing is, dat de motiveringen van de minister geen stand kunnen houden en dat die niet getuigen van een zorgvuldig handelen op dit punt.
22. De rechtbank stelt vast dat eiser bij herhaling heeft gewezen op wat hij in de correcties en aanvullingen heeft opgemerkt en dat de minister daarop uitgebreid heeft gereageerd. De rechtbank stelt ook vast dat eiser wel stellingen inneemt over de besluitvorming van de minister, maar dat hij geenszins uitlegt wat de minister dan verkeerd heeft gedaan of anders had moeten doen. Daarbij stelt hij wel dat hij persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht, maar het is niet duidelijk is waar hij nu precies op doelt en waarom de minister dat dan volgens hem niet of niet juist heeft beoordeeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat grond reeds daarom niet kan slagen.

Groep

23 Eiser heeft ook gesteld dat hij tot een groep behoort die in het land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade.
24. De rechtbank stelt vast dat eiser in de gronden van het beroep niet heeft aangeduid welke groep hij hier bedoelt. Aangenomen wordt dat eiser hierbij de bevolkingsgroep van Tadzjieken bedoelt. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 20
november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4648) en is van oordeel dat uit de beschikbare informatie niet volgt dat langdurig westers verblijf bij terugkeer naar Afghanistan op zichzelf leidt tot negatieve aandacht van de zijde van de autoriteiten. In dezelfde uitspraak is geoordeeld dat het behoren tot de Tadzjiekse bevolkingsgroep op zichzelf ook geen bijzondere risico’s oplevert. In de verklaringen van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister in het geval van eiser niet zou hebben mogen uitgaan van dit algemene uitgangspunt. Er is immers geen sprake van een gestelde verwestering als gevolg van een godsdienstige- of politieke overtuiging of een toegedichte overtuiging die niet kan worden verborgen. Eiser heeft zich in Nederland niet actief verzet tegen de door hem ervaren misstanden, zodat van hem kan worden gevergd dat hij zich bij terugkeer naar Afghanistan zal kunnen aanpassen. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat de taliban van het verblijf van eiser in Nederland en zijn gestelde afvalligheid op de hoogte is. Voor zover eiser verwijst naar een video en een transcript, waaruit dit laatste zou kunnen worden afgeleid, zijn deze in beroep niet overgelegd. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

25. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.