202200230/1/A3.
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 november 2021 in zaak nr. 20/3610 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2020 heeft de korpschef van politie de aanvraag van [appellant] om een wapen bij te schrijven op zijn wapenverlof, afgewezen.
Bij besluit van 2 november 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 augustus 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J. den Ouden, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] heeft sinds 1993 een wapenverlof en is lid van de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie, de Nederlandse Parcours Schutters Associatie en schietsportvereniging H.S.V. De Helm. Op 20 november 2019 heeft hij een aanvraag ingediend voor een bijschrijving op zijn wapenverlof voor een door hem gekocht enkelloops hagelgeweer van het merk Remington, type 870, kaliber 12, ten behoeve van de schietsportdiscipline IPSC Shotgun.
2.1. De korpschef heeft zijn aanvraag op grond van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm) afgewezen omdat geen redelijk belang de bijschrijving van het wapen op het wapenverlof vordert. Een schietsport kan een redelijk belang opleveren tot het voorhanden hebben van wapens en munitie. Uit de Circulaire wapens en munitie 2019 (hierna: de Cwm 2019) volgt dat voor de invulling van het criterium redelijk belang bij het beoefenen van de schietsport wordt aangesloten bij de bestaande kaders voor die sport. Volgens de korpschef kan alleen de beoefening van een in bijlage C8 van de Cwm 2019 opgenomen schietsportdiscipline een redelijk belang opleveren in de zin van artikel 28, tweede lid, van de Wwm. De schietsportdiscipline die [appellant] wil beoefenen staat niet in bijlage C8 van de Cwm 2019. Daardoor is volgens de korpschef geen redelijk belang aanwezig dat de bijschrijving van het enkelloops hagelgeweer op het wapenverlof van [appellant] ten behoeve van de schietsport vordert. Dat de schietsportdiscipline wel is erkend door de Nederlandse Parcours Schutters Associatie en dat deze kan worden beoefend bij zijn schietsportvereniging, baat [appellant] niet. Tot slot heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat het wapen valt onder het overgangsrecht van de Cwm 2019 wat betekent dat het wapen zonder beperkingen kan worden verkocht aan de wapenhandel, aan een andere binnen- of buitenlandse vergunninghouder of aan een jachtaktehouder. De korpschef acht daarom niet aannemelijk dat [appellant] financieel verlies zal lijden. De minister heeft het besluit van de korpschef gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat de schietsportdiscipline IPSC Shotgun valt onder categorie B/2. van de Cwm 2019 en dat daarom gekeken moet worden naar bijlage C8 van de Cwm 2019. Omdat de schietsportdiscipline IPSC Shotgun niet is opgenomen in bijlage C8 van de Cwm 2019, is de rechtbank van oordeel dat deze schietsportdiscipline geen redelijk belang oplevert als bedoeld in artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister de conclusie heeft mogen trekken dat uit het overgangsrecht van de Cwm 2019 niet volgt dat het wapen op het verlof van [appellant] kan worden bijgeschreven.
Beoordeling van het hoger beroep
Redelijk belang
4. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen redelijk belang de bijschrijving van het wapen op het wapenverlof vordert. Hiertoe voert hij ten eerste aan dat uit onderdeel A/1.4.4., onder ad. a, van de Cwm 2019, volgt dat de minister ook bevoegd is om in andere dan de onder onderdeel B/2 tot en met B/6 van de Cwm 2019 genoemde gevallen een redelijk belang aannemelijk te achten. De minister had daarom meer onderzoek moeten doen naar de discipline IPSC Shotgun om vast te stellen of het beoefenen van deze discipline een redelijk belang zou kunnen opleveren. Ten tweede voert [appellant] aan dat als hij had geweten dat hij met het enkelloops hagelgeweer een andere schietsportdiscipline kon beoefenen, hij een nieuwe of gewijzigde aanvraag zou hebben ingediend. Volgens [appellant] had de minister hem hierop moeten attenderen en hem in de gelegenheid moeten stellen om een gewijzigde aanvraag in te dienen. Tot slot voert hij aan dat de minister had moeten afwijken van de Cwm 2019 op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Bij H.S.V. De Helm is een schietbaan aanwezig waar deze schietsportdiscipline beoefend kan worden en waar wedstrijden worden gehouden in deze schietsportdiscipline. Dit levert een bijzondere omstandigheid op, op grond waarvan de minister het verlof had moeten verlenen, aldus [appellant].
Onderdeel A/1.4.4., ad a, van de Cwm 2019
4.1. Bij het invullen van de term ‘redelijk belang’ uit artikel 28 van de Wwm heeft de minister beoordelingsruimte. In de Cwm 2019 is invulling gegeven aan deze term. In beginsel kan een schietsport alleen een redelijk belang tot het voorhanden hebben van wapens en munitie opleveren als het (onder andere) om het (in wedstrijdverband) beoefenen van een in bijlage C8 aangewezen tak van schietsport betreft. Dit heeft de Afdeling eerder overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3241. De schietsport die [appellant] wil beoefenen valt niet onder de in bijlage C8 genoemde schietsportdisciplines. In dit geval is er daarom op basis van bijlage C8 geen sprake van een redelijk belang dat de verlening van een verlof vordert. In onderdeel A/1.4.4., onder ad. a, van de Cwm 2019, staat dat het kan voorkomen dat een verlof wordt gevraagd terwijl er geen sprake is van één van de in de Cwm genoemde gevallen. De beoordeling van dergelijke aanvragen is zo zeer afhankelijk van de omstandigheden van het geval dat hiervoor geen algemene regels zijn te geven. Deze aanvragen staan ter beoordeling van de korpschef die - in het bijzonder als de aanvraag betrekking heeft op vuurwapens - ter zake een restrictief beleid zal moeten voeren. Op zitting bij de Afdeling heeft de minister te kennen gegeven dat onderdeel A/1.4.4., onder ad. a, van de Cwm 2019 niet ziet op de bijschrijving van een wapen op een verlof wegens het beoefenen van een schietsportdiscipline. Het gaat volgens de minister om uitzonderlijke gevallen die niet vallen onder de onderdelen B/2 tot en met B/6 van de Cwm 2019. De Afdeling volgt de minister daarin, waarbij zij in aanmerking neemt dat voor de verlening van een verlof wegens het beoefenen van een schietsportdiscipline in onderdeel B specifieke voorschriften zijn opgenomen. De Afdeling is net als de rechtbank van oordeel dat de situatie van [appellant] niet valt onder de uitzonderingsmogelijkheid die is opgenomen in onderdeel A/1.4.4., onder ad. a, van de Cwm 2019, zodat op deze grond geen redelijk belang bestaat dat bijschrijving van het wapen op het wapenverlof vordert.
Het betoog slaagt niet.
Hetzelfde wapen voor een andere schietsportdiscipline
4.2. Uit onder andere de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2326, volgt dat als een wapen is aangemerkt als ongewenst voor een bepaalde schietdiscipline, maar wel gebruikt mag worden voor een andere schietsportdiscipline, de minister alleen mag kijken naar de schietsportdiscipline waarvoor het wapen is aangevraagd. [appellant] heeft niet in de stukken en ook niet op zitting bij de Afdeling gesteld dat hij het wapen wil gebruiken voor andere schietsportdisciplines. Ook heeft [appellant] op de zitting bij de Afdeling te kennen gegeven dat hij niet weet voor welke in bijlage C8 van de Cwm 2019 opgenomen schietsportdiscipline hij het enkelloops hagelgeweer zou kunnen gebruiken. De minister heeft op zitting bij de Afdeling toegelicht dat de andere schietsportdisciplines ook opgenomen moeten zijn in bijlage C8 van de Cwm 2019 voordat verlof kan worden gegeven voor een wapen om die schietsport mee te beoefenen. Dat is hier niet het geval. Gelet op deze toelichtingen is de Afdeling van oordeel dat de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook op dit punt geen redelijk belang aanwezig is dat bijschrijving van het enkelloops hagelweer op het wapenverlof van [appellant] vordert. Ook brengt geen rechtsregel mee dat de minister [appellant] in de gelegenheid had moeten stellen om een gewijzigde aanvraag in te dienen. Het betoog slaagt niet.
4.3. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] verder gesteld dat hij op grond van onderdeel B/2.6. van de Cwm 2019 de schietsportdiscipline IPSC Shotgun mag beoefenen en dat de minister hem daarom een wapenverlof had moeten verlenen voor zijn enkelloops hagelgeweer.
In onderdeel B/2.6. van de Cwm 2019 is opgenomen dat de disciplines die niet zijn opgenomen in bijlage C8 van de Cwm 2019, geen redelijk belang opleveren voor het voorhanden hebben van vuurwapens en als facultatief dienen te worden beschouwd. Het staat de verlofhouder echter vrij om schietsportdisciplines die niet in bijlage C8 van de Cwm 2019 zijn opgenomen, te beoefenen met de vuurwapens die hij ten behoeve van het beoefenen van andere, wel aangewezen, schietsportdisciplines reeds bevoegd voorhanden heeft. De Afdeling is van oordeel dat onderdeel B/2.6. van de Cwm 2019 niet van toepassing is op [appellant]. Hij is immers geen verlofhouder voor het enkelloops hagelweer voor een schietsportdiscipline die wel is opgenomen in bijlage C8 van de Cwm 2019.
Het betoog slaagt niet.
Artikel 4:84 Awb
4.4. Artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm heeft een dwingendrechtelijk karakter. Dit houdt in dat als de minister met toepassing van de Cwm 2019 tot de conclusie komt dat geen redelijk belang de verlening van het verlof vordert, hij de aanvraag moet afwijzen. Voor een belangenafweging is in dat geval geen plaats. Dat neemt echter niet weg dat de minister bij de beoordeling of sprake is van een redelijk belang gebruik maakt van de Cwm 2019 en daarbij artikel 4:84 van de Awb moet toepassen. Daarbij mag hij alleen omstandigheden betrekken die relevant zijn voor het oordeel of een redelijk belang de verlening van het verlof vordert. De reikwijdte van artikel 4:84 van de Awb wordt dus begrensd door de ruimte die artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm biedt. Vergelijk hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4787, r.o. 6.6. De Afdeling acht de omstandigheid dat bij de schietsportvereniging van [appellant] een schietbaan aanwezig is waar wedstrijden in de discipline IPSC Shotgun worden gehouden, geen omstandigheid die maakt dat moet worden afgeweken van de Cwm 2019. Verder heeft [appellant] op zitting bij de Afdeling gesteld dat hij een financieel belang heeft bij de bijschrijving van een door hem gekochte enkelloops hagelgeweer op zijn wapenverlof. Hij heeft dit belang echter niet concreet onderbouwd, ook niet nadat op de zitting van de Afdeling daar naar is gevraagd.
Het betoog slaagt niet.
4.5. Gelet op wat in rechtsoverweging 4.1. tot en met 4.4 is overwogen, luidt de conclusie dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen redelijk belang de bijschrijving van het wapen op het wapenverlof vordert.
Het betoog slaagt niet.
Overgangsrecht
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de afwijzing om het wapen bij te schrijven op zijn wapenverlof in strijd is met het overgangsrecht van de Cwm 2019. Hij begrijpt niet dat de rechtbank enerzijds heeft erkend dat wapens volgens het overgangsrecht zonder beperkingen moeten kunnen worden overgedragen en dat overgangsrecht bedoeld is om te voorkomen dat verlof- en erkenningshouders financieel worden gedupeerd, maar anderzijds heeft geoordeeld dat [appellant] door de weigering tot bijschrijving niet gedupeerd is. Volgens [appellant] is een wapen dat wel verkocht mag worden, maar dat niet gebruikt mag worden binnen Nederland, niets waard.
5.1. De overgangsmaatregelen waarop [appellant] wijst zijn opgenomen in onderdeel B/2.8.1. van de Cwm 2019. Hierin staat onder meer dat de in onderdeel B/2.7.2. opgenomen ongewenste wapens niet worden aangemerkt als ongewenst wapen als dit wapen voor 1 augustus 2005 in Nederland op een verlof ten behoeve van de schietsport stonden geregistreerd of dat deze zich in de voorraad van een in Nederland gevestigde erkenninghouder bevonden en op grond van de Circulaire wapens en munitie 1997 niet reeds als ‘ongewenst wapen’ waren aangemerkt. De overgangsmaatregelen beogen zoveel mogelijk te voorkomen dat verlof- en erkenninghouders financieel worden gedupeerd als gevolg van het feit dat een als ‘ongewenst’ aangemerkt vuurwapen een deel (althans in Nederland) van zijn commerciële waarde verliest. De wapens die voldoen aan deze voorwaarden mogen op het verlof vermeld blijven dan wel zonder beperking worden verkocht aan de wapenhandel of aan een andere binnen- of buitenlandse vergunninghouder.
5.2. Het enkelloops hagelgeweer van [appellant] stond voor 1 augustus 2005 op een wapenverlof. Tussen partijen is niet in geschil dat de overgangsmaatregelen van toepassing zijn. De Afdeling is van oordeel dat de overgangsmaatregelen bedoeld zijn voor verlofhouders die een wapen op hun verlof hebben staan, waarbij het wapen later als ‘ongewenst wapen’ wordt aangemerkt. Met de overgangsmaatregelen wordt beoogd te voorkomen dat deze verlof- en erkenninghouders door de wijziging van beleid financieel benadeeld worden. Dit wapen mag daarom door de verlofhouder worden verkocht aan een erkenninghouder of binnen- of buitenlandse vergunninghouder. Anders dan [appellant] betoogt, betekent dit niet dat dit wapen ook wordt bijgeschreven op het wapenverlof van de nieuwe eigenaar ten behoeve van een schietsportdiscipline die niet is opgenomen in bijlage C8 van de Cwm 2019. Dat een wapen onder de overgangsmaatregelen valt, betekent ook niet dat daarmee een redelijk belang is ontstaan dat verlening van het verlof voor dat wapen vordert. Dat [appellant] stelt dat hij door de aanschaf van het wapen financieel gedupeerd is omdat het wapen niet in Nederland mag worden gebruikt, maakt dat niet anders. De overgangsmaatregelen beogen niet financieel nadeel van de nieuwe eigenaar van het wapen te voorkomen. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de minister op juiste gronden heeft geconcludeerd dat het beroep op de overgangsmaatregelen niet slaagt.
Het betoog slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de afwijzing van zijn aanvraag in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe voert hij aan dat in negen gevallen wel een verlof is verleend voor hetzelfde wapen, maar voor de schietsportdiscipline IPSC Rifle-Semi Auto Standard Division. Om zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen, heeft hij op grond van de Wet open overheid om openbaarmaking van informatie over verleende verloven verzocht en de verkregen informatie vervolgens overgelegd. Het gaat hierbij om een overzicht van het aantal verleende wapenverloven voor enkelloops hagelgeweren die sinds 1 februari 2020 zijn afgegeven.
6.1. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu geen sprake is van gelijke gevallen. [appellant] heeft een aanvraag ingediend voor een bijschrijving op zijn wapenverlof voor een enkelloops hagelgeweer ten behoeve van de schietsportdiscipline IPSC Shotgun. De gevallen die hij ter onderbouwing heeft aangevoerd, zien op een andere schietsportdiscipline, te weten de schietsportdiscipline IPSC Rifle-Semi Auto Standard Division. Ook leest de Afdeling in het door [appellant] overgelegde stuk dat de korpschef te kennen heeft gegeven dat deze verloven ten onrechte zijn afgegeven. In alle negen gevallen is of wordt op korte termijn op basis van voortschrijdend inzicht aan de houders van de verloven aangegeven dat deze wapens voor de schietsport ongewenst zijn dan wel is of wordt op korte termijn een zogenaamde afbouwregeling aangezegd. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3240, volgt dat het gelijkheidsbeginsel er niet toe noopt dat de minister fouten van de korpschef herhaalt. Het betoog slaagt niet.
Slotsom hoger beroep
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
Overschrijding redelijke termijn
8. [appellant] verzoekt om schadevergoeding omdat hij immateriële schade heeft geleden wegens overschrijding van de redelijke termijn. Volgens hem is de redelijke termijn overschreden omdat de zaak meer dan twee jaar bij de Afdeling ligt.
8.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM, overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. In zaken met een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. In deze zaak is de termijn aangevangen op het moment van ontvangst van het administratief beroep door de minister, op 16 april 2020. Met de uitspraak van vandaag is op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van [appellant] beslist.
8.2. Vanaf het indienen van het administratief beroep op 16 april 2020 tot aan de uitspraak van vandaag zijn in totaal vier jaar, vijf maanden en 16 dagen verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn met vijf maanden en 16 dagen is overschreden (in totaal afgerond zes maanden). In dit geval is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging of verkorting van deze termijn.
De Afdeling heeft met haar uitspraak op het bij haar ingestelde hoger beroep de redelijke behandelingsduur van twee jaar overschreden. Dit betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn voor moet worden toegerekend aan de Afdeling.
8.3. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan [appellant] toe te kennen bedrag € 500,00. Omdat de overschrijding aan de Afdeling is toe te rekenen, wordt de vergoeding van de schade uitgesproken ten laste van de Staat (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties). De Staat wordt veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan [appellant] als vergoeding voor de door hem geleden immateriële schade.
9. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan de Afdeling is toe te rekenen, moet de Staat de proceskosten vergoeden voor het verzoek om schadevergoeding. Bij de berekening van de kosten gaat de Afdeling wat betreft de zwaarte van de zaak uit van de wegingsfactor licht (0,5), omdat het hier alleen gaat om beantwoording van de vraag of de redelijke termijn is overschreden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] van € 500,00;
III. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024
818-990
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Wet wapens en munitie
Artikel 28
[…]
2. Een verlof wordt verleend indien:
a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
[…]
Circulaire wapens en munitie 2019
Onderdeel A/1.4.4. Verloven
Een verlof is een individuele uitzondering op het wettelijke verbod om wapens van (meestal) categorie III voorhanden te hebben, te vervoeren en/of te dragen. In artikel 28, tweede lid, van de WWM is bepaald dat een verlof wordt verleend indien:
a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
b. de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen
c. de aanvrager tenminste de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, behoudens de afwijking voor leden van een schietvereniging.
Ad. a.
In de onderdelen B 2 t/m B 6 van deze Circulaire is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden er sprake is van een ‘redelijk belang’ als bedoeld in artikel 28 van de WWM. Daarnaast kan het voorkomen dat een verlof wordt gevraagd terwijl er geen sprake is van één van de genoemde gevallen. De beoordeling van dergelijke aanvragen is zo zeer afhankelijk van de omstandigheden van het geval dat hiervoor geen algemene regels zijn te geven. Deze aanvragen staan ter beoordeling van de korpschef die - met name als de aanvraag betrekking heeft op vuurwapens - ter zake een restrictief beleid zal moeten voeren. Zo nodig kan met het Ministerie van Justitie en Veiligheid overlegd worden.
[…]
Onderdeel B/2.1. Algemeen
[…]
Redelijk belang
Om een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wwm te verkrijgen moet er sprake zijn van een redelijk belang tot het voorhanden hebben van wapens en munitie. De schietsport of het traditioneel schieten kan een redelijk belang opleveren tot het voorhanden hebben van wapens en munitie. Dit is alleen het geval, indien er geen gevaar is voor de openbare orde en veiligheid, de schietsport of het traditioneel schieten op een veilige en gecontroleerde wijze wordt beoefend, en het gaat om het (in wedstrijdverband) beoefenen van een door mij in bijlage C8 aangewezen tak van schietsport of het traditioneel schieten (hierna ook wel schietsportdisciplines genoemd) in het verband van een schietvereniging. […]
Zoals in onderdeel B/2.1 en B/2.4.1 is vermeld is het in wedstrijdverband beoefenen van een gereglementeerde schietsportdiscipline, of als betrokkene lid is van een vereniging voor traditionele schietsportdisciplines, één van de voorwaarden voor het verkrijgen van een verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens ten behoeve van de (traditionele) schietsport. Daarbij is bepalend of het beoefenen van de schietsport een redelijk belang voor het voorhanden hebben van wapens als bedoeld in artikel 28 WWM oplevert. Door voor de invulling van het criterium van het redelijk belang bij het beoefenen van de schietsport aan te sluiten bij de bestaande kaders voor die sport, wordt zo veel mogelijk gewaarborgd dat daadwerkelijk sprake is van beoefening van de schietsport en wordt zoveel mogelijk de veiligheid gewaarborgd. Schietsportdisciplines zijn vastgesteld om te waarborgen dat onder meer wapens en schietterrein geschikt zijn om op veilige wijze de schietsport te beoefenen. Een vrije interpretatie van het begrip schietsport zou kunnen leiden tot een wildgroei aan schietsportdisciplines. Hierdoor zou de korpschef niet of nauwelijks meer kunnen controleren of er sprake is van een schietsportdiscipline en of de wapens en munitie geschikt zijn voor de te beoefenen discipline. Gezien het voorgaande zou het dan niet of nauwelijks te bepalen zijn of de schutter een redelijk belang heeft bij het voorhanden hebben van het door hem gewenste wapens en munitie ten behoeve van het beoefenen van de schietsport. Bovendien is dan niet goed meer vast te stellen of het beoefenen van de schietsportdiscipline een gevaar voor de openbare orde en veiligheid oplevert. Om invulling te geven aan wat ik onder een schietsportdiscipline versta, is in bijlage C8 een overzicht opgenomen van de schietsportdisciplines die naar mijn oordeel een redelijk belang op kunnen leveren voor het verkrijgen van een wapenverlof. Dit betreft schietsportdisciplines die in verenigings- en wedstrijdverband worden beoefend en waarvan ik van oordeel ben dat dit gangbare schietsportdisciplines zijn. […]
Onderdeel B/2.6. Schietsportdisciplines
[…]
Hierbij zij aangetekend dat er - doordat de Nederlandse sportschutter onder meer door het deelnemen aan buitenlandse schietwedstrijden kennis neemt van nieuwe wedstrijdvormen - ook in Nederland een aantal nieuwe schietsportdisciplines zijn ontstaan. Nieuwe of (nog) niet aangewezen schietsportdisciplines kunnen voor aanwijzing schriftelijk bij de Minister van Justitie en Veiligheid aangemeld worden. Alvorens een besluit te nemen laat de minister zich adviseren door de ministeriële werkgroep advies Wet wapens en munitie en KNSA dan wel KNTS. De disciplines die niet door mij zijn aangewezen als schietsportdisciplines waarvan de beoefening in verenigingsverband een redelijk belang op kan leveren voor het voorhanden hebben van vuurwapens, dienen te worden beschouwd als zijnde facultatief. Zij leveren geen redelijk belang op bij het voorhanden hebben van vuurwapens die uitsluitend voor die disciplines zijn bestemd. Het staat de verlofhouder echter vrij om deze schietsportdisciplines te beoefenen met de vuurwapens die hij ten behoeve van het beoefenen van andere, wel aangewezen, schietsportdisciplines reeds bevoegd voorhanden heeft. Voor de verlofhouders die een KNTS-licentie hebben is alleen het beoefenen van de traditionele schietsportdisciplines toegestaan, aangewezen in bijlage C8.
Onderdeel B/2.7.2. Ongewenste wapens
Wapens die voldoen aan onderstaande criteria zijn ongewenst ten behoeve van de schietsport. Een verlofaanvraag voor een dergelijk wapen dient dan ook te worden afgewezen tenzij op de aanvraag de overgangsregeling (zie onderdeel B 2.8.1.) van toepassing is.
[…]
2. Schoudervuurwapens met een totale lengte van 60 cm (23,6 inch) of minder of een looplengte36 van 30 cm (11,8 inch) of minder;
[…]
Onderdeel B/2.8.1. Ongewenste wapens
De in onderdeel B 2.7.2. genoemde (en dus in principe ongewenste) vuurwapens waarvan door de houder c.q. aanvrager van het verlof - kan worden aangetoond:
o Dat deze ten aanzien van de onder 1 tot en met 7 genoemde wapens voor 1 augustus 2005 in Nederland op een verlof ten behoeve van de schietsport stonden geregistreerd of dat deze zich in de voorraad van een in Nederland gevestigde erkenninghouder bevonden en op grond van de Circulaire wapens en munitie 1997 (CWM 1997) niet reeds als ‘ongewenst wapen’ waren aangemerkt;
o Dat deze ten aanzien van de onder 8 genoemde wapens voor 1 januari 2013, ten behoeve van de discipline Gebruiksgeweer in het kader van de schietsport, op een verlof stonden geregistreerd;
worden niet aangemerkt als zijnde voor de schietsport ongewenste vuurwapens. Deze overgangsregeling beoogt zoveel mogelijk te voorkomen dat verlof- en erkenninghouders financieel worden gedupeerd, als gevolg van het feit dat een als ‘ongewenst’ aangemerkt vuurwapen een deel (althans in Nederland) van zijn commerciële waarde verliest. De wapens die voldoen aan bovenstaande voorwaarden mogen op het verlof vermeld blijven dan wel zonder beperking worden verkocht aan de wapenhandel of aan een andere binnen- of buitenlandse vergunninghouder.
[…]