202104027/1/A3.
Datum uitspraak: 9 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 mei 2021 in zaak nr. 19/6499 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2019 heeft de korpschef van de Nationale Politie een aanvraag van [appellant] om bijschrijving op zijn wapenverlof van een zogenoemd Lever Action-geweer afgewezen.
Bij besluit van 3 oktober 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef en de minister hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. I.L. Bokhout, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J. den Ouden en mr. F.H. Kamminga, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de korpschef, vertegenwoordigd door mr. J.B. van der Els, als partij gehoord.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader voor deze zaak bestaat uit de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm), het Besluit wapens en munitie, de Regeling wapens en munitie en de Circulaire wapens en munitie (hierna: Cwm). De belangrijkste toepasselijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Ter zitting is vastgesteld dat het door [appellant] aangevraagde wapen geen semiautomatisch vuurwapen is als bedoeld in artikel 6, zesde lid, van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PB 1991, L 256), zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 (PB 2017, L 137). Aan de vraag of die bepaling juist is geïmplementeerd in de onder 1 vermelde wet- en regelgeving wordt daarom niet toegekomen.
Besluitvorming
3. [appellant] is lid van Schietvereniging "Juliana" in Wassenaar en wil daar deelnemen aan een interne competitie Lever Action Geweer. Hij heeft daarom bij de korpschef een aanvraag ingediend om bijschrijving op zijn wapenverlof van een enkelloops kogelgeweer van het merk Uberti, type L.A., kaliber .38SP/.357, met nummer W38801.
De korpschef heeft deze aanvraag afgewezen wegens het ontbreken van een redelijk belang als bedoeld in artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm, omdat de Lever Action-competitie geen door de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (hierna: KNSA) erkende schietsportdiscipline is. Het aangevraagde wapen valt ook niet binnen de wel erkende schietsportdiscipline Pope, omdat het ontworpen is voor nitrokruitpatronen in plaats van zwartkruitpatronen. Voor zover Lever Action-wapens binnen de schietsportdiscipline Gebruiksgeweer vielen, geldt dat die discipline met ingang van 1 januari 2013 is afgeschaft en het wapen waarvoor [appellant] verlof heeft aangevraagd niet onder de door de minister getroffen overgangsregeling valt, aldus de korpschef.
In het besluit van 3 oktober 2019, waarbij het administratief beroep van [appellant] tegen het besluit van de korpschef ongegrond is verklaard, heeft de minister daaraan toegevoegd dat hij naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 oktober 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:4737, in een nieuwe Cwm (hierna: Cwm 2019) zelf schietsportdisciplines heeft aangewezen, in plaats van dat geheel over te laten aan de KNSA. Alleen voor die schietsportdisciplines zal een redelijk belang worden aangenomen voor het voorhanden hebben van wapens en munitie. De schietsportdiscipline Lever Action Geweer is niet opgenomen in de - op dat moment nog te implementeren - bijlage C8 van de Cwm 2019. De schietsportdiscipline Pope is daarin wel opgenomen, maar het wapen waarvoor [appellant] bijschrijving op zijn verlof heeft aangevraagd voldoet niet aan de eisen van het KNSA Schiet- en Wedstrijdreglement voor Pope, aldus de minister. Volgens de minister valt dat wapen evenmin onder de overgangsregeling van B 2.8.1 van de Cwm 2018, omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat dat wapen vóór 1 januari 2013 voor de schietsportdiscipline Gebruiksgeweer op een wapenverlof stond geregistreerd. De minister heeft in het besluit van 3 oktober 2019 ten slotte het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel afgewezen. Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank heeft overwogen dat het criterium ‘redelijk belang’ de overheid veel speelruimte geeft. Uit de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 oktober 2018 en de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1455, volgt niet dat elke schietsportdiscipline die in verenigings-/wedstrijdverband serieus wordt beoefend, een redelijk belang oplevert. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, nu geen sprake is van een beoefening van een door verweerder in bijlage C8 van de Cwm 2019 aangewezen schietsportdiscipline, er geen redelijk belang voor het voorhanden hebben van het wapen is. Omdat de Cwm 2019 nog niet in werking was getreden ten tijde van het besluit van 3 oktober 2019, heeft de minister terecht niet volstaan met een verwijzing daarnaar, maar in dat besluit voldoende uiteengezet en gemotiveerd om welke redenen er in dit geval geen redelijk belang is, aldus de rechtbank. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat, nu niet is voldaan aan de criteria die gelden voor de aangewezen schietsportdiscipline Pope en bijbehorende wapens, [appellant] geen redelijk belang heeft dat de verlening van het wapenverlof voor de discipline Pope vordert. Niet valt in te zien dat de minister bij de beoordeling niet aan de aanvullende eisen van de KNSA had mogen toetsen.
Volgens de rechtbank valt het wapen niet onder de overgangsregeling, omdat het wapen waarvoor het verlof is aangevraagd niet vóór 1 januari 2013 op een verlof stond geregistreerd om daarmee een schietsport te beoefenen. De omstandigheid dat het wapen in de handelsvoorraad van een erkenninghouder heeft gestaan, doet daaraan niet af.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt volgens de rechtbank niet, omdat uit het door [appellant] overgelegde overzicht niet valt op te maken of de daarop vermelde verloven zijn verleend ten behoeve van de schietsport op basis van bijvoorbeeld de overgangsregeling of ten behoeve van andere doeleinden, en of daadwerkelijk sprake is van een gelijk geval. Voor zover door de korpschef verloven zijn verleend tegen de regels in, is de minister daaraan niet gebonden, aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Het criterium ‘redelijk belang’
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de minister is gevolgd in zijn standpunt dat geen redelijk belang bestaat voor het beoefenen met het aangevraagde wapen van de interne competitie Lever Action Geweer. De schietsportdiscipline Lever Action Geweer is een schietsportdiscipline als door de Afdeling in de uitspraak van 6 mei 2015 bedoeld, aldus [appellant]. Volgens hem is met het opnemen van Bijlage C8 in de Cwm 2019 niet tegemoetgekomen aan de bezwaren van de Afdeling zoals genoemd in die uitspraak, omdat er ook in andere dan in die bijlage vermelde gevallen sprake kan zijn van een redelijk belang.
De minister heeft op 30 maart 2021 informatie openbaar gemaakt waaruit volgens [appellant] blijkt dat volgens de minister een redelijk belang bestaat om met het aangevraagde wapen op een serieuze wijze in wedstrijd-/verenigingsverband de discipline Lever Action Geweer te beoefenen. Volgens die informatie heeft de korpschef veel wapenverloven voor Lever Action-geweren verleend die nu onder verschillende disciplines vallen. Daarom bestaat er aanleiding om hiervoor een aparte discipline vast te stellen. De minister ziet daarin ook voor de veiligheid geen enkel beletsel; er is volgens die informatie bij de discipline Lever Action Geweer geen sprake van een grotere gevaarzetting wat betreft de kalibers dan bij de al erkende disciplines, aldus [appellant].
5.1. Volgens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm kan "serieuze beoefening van de schietsport" een redelijk belang opleveren voor het voorhanden hebben van een wapen (Kamerstukken II 1976/77, 14 413, nr. 3, blz. 35). In de hiervoor genoemde uitspraak van 6 mei 2015 heeft de Afdeling in 5.3 overwogen dat het in de Cwm 2013 ter invulling van het criterium ‘redelijk belang’ gestelde vereiste dat een sportschutter in wedstrijdverband een door de KNSA gereglementeerde of erkende tak van schietsport moest beoefenen, de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten ging. Dat gold volgens de Afdeling temeer, omdat "door middel van dit vereiste de publiekrechtelijke bevoegdheid van de korpschef tot het houden van toezicht op de verlening van wapenverloven zonder wettelijke grondslag in feite wordt uitgeoefend door de KNSA, een privaatrechtelijke rechtspersoon die op basis van het in de Circulaire gestelde vereiste via reglementering en erkenning van schietdisciplines bepaalt of een sportschutter aan de vereisten voor het verlenen van een verlof voldoet."
De rechtbank is [appellant] terecht niet gevolgd in zijn opvatting dat de uitspraak van 6 mei 2015 grondslag biedt voor een zodanige uitleg van het criterium ‘redelijk belang’ dat elke schietsport die in verenigings-/wedstrijdverband serieus zou worden beoefend een redelijk belang oplevert. Zoals ook blijkt uit de hiervoor vermelde totstandkomingsgeschiedenis van artikel 28 van de Wwm, waarin staat dat dat criterium aan de overheid veel speelruimte geeft, mag de minister nader invullen wanneer sprake is van een redelijk belang. De minister heeft in de stukken en op de zitting toegelicht dat hij bij de toelating van vuurwapens een restrictief beleid voert omdat vuurwapens zeer gevaarlijk zijn. De minister hecht er groot belang aan dat de korpschef kan controleren of sprake is van een schietsportdiscipline en of de aangevraagde wapens en munitie geschikt zijn voor die discipline. Alleen dan heeft een schutter een redelijk belang bij het voorhanden hebben van de door hem gewenste wapens en munitie. De minister heeft daartoe in bijlage C8 bij de Cwm 2019 neergelegd welke schietportdisciplines zijn toegestaan en aan welke (kaliber)vereisten de wapens in die discipline moeten voldoen.
De minister heeft er blijkens B 2.1 van de Cwm 2019 voor gekozen om alleen door de KNSA gereglementeerde schietsportdisciplines aan te wijzen, omdat alleen deze gangbare schietsportdisciplines zijn. Volgens B 2.6 van de Cwm 2019 gelden voor die schietsportdisciplines de KNSA Schiet- en Wedstrijdreglementen, die zijn afgeleid van de internationale regels voor de schietsport van de International Shooting Sport Federation. Door aan te sluiten bij deze bestaande kaders voor de schietsport wordt volgens de minister zo veel mogelijk gewaarborgd dat sprake is van beoefening van een bestaande schietsportdiscipline en wordt voorkomen dat schietverenigingen een geheel eigen invulling kunnen geven aan de desbetreffende schietsportdiscipline. Op die manier wordt zoveel mogelijk de veiligheid gewaarborgd.
5.2. De Afdeling is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat (bijschrijving van een wapen op) een wapenverlof alleen kan worden verleend als het aangevraagde wapen geschikt is om te worden gebruikt binnen een door de minister aangewezen schietsportdiscipline. Ook heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom hij de door de KNSA erkende en gereglementeerde schietsportdisciplines heeft aangewezen in bijlage C8 bij de Cwm 2019. Anders dan [appellant] stelt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de uitspraak van 6 mei 2015 niet kan worden afgeleid dat de minister in het geheel geen ruimte heeft om, voor zover het om deze door de KNSA gereglementeerde schietsportdisciplines gaat, aanvullende eisen aan de KNSA over te laten. Daarbij is van belang dat het bij die aanvullende eisen gaat om de sporttechnische eigenschappen van de schietsportdisciplines, terwijl de minister zelf de schietsportdisciplines aanwijst en de wezenlijke wapentechnische eisen, zoals het kaliber, in bijlage C8 heeft neergelegd.
Maar met [appellant] is de Afdeling van oordeel dat de minister in de Cwm 2019 niet voldoende is tegemoetgekomen aan het in de uitspraak van 6 mei 2015 genoemde bezwaar dat het verlenen van wapenverloven feitelijk geschiedde door de KNSA. Op de zitting is namelijk vastgesteld dat in bijlage C8 op dit moment uitsluitend schietsportdisciplines zijn aangewezen die door de KNSA zijn erkend en gereglementeerd, zodat de situatie feitelijk niet is veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van de uitspraak van 6 mei 2015. Hoewel de minister in B 2.6 van de Cwm 2019 heeft onderkend dat in Nederland een aantal nieuwe schietsportdisciplines zijn ontstaan, die niet door de KNSA zijn gereglementeerd, en de mogelijkheid heeft opgenomen om die schietsportdisciplines voor aanwijzing bij de minister aan te melden, kon de minister op de zitting geen duidelijkheid geven over de voor deze beoordeling aan te leggen criteria, noch over de precieze invulling van deze verzoekprocedure, zoals welke termijnen en rechtsbeschermingsmogelijkheden daarvoor gelden. In het bijzonder is onduidelijk gebleven wat de precieze rol en betekenis is van de Werkgroep advies Wet wapens en munitie en de KNSA in deze procedure. Dat die procedure niet naar behoren functioneer blijkt ook uit het feit dat, zoals de minister op de zitting heeft erkend, een verzoek om aanwijzing van de schietsportdiscipline Lever Action Geweer al in februari 2019 bij de minister is ingediend, maar daarop nog steeds niet is beslist.
Overigens blijkt uit de door [appellant] overgelegde stukken uit de door de minister op 30 maart 2021 openbaar gemaakte informatie weliswaar dat over de aanwijzing van Lever Action Geweer als schietsportdiscipline het nodige te doen is, maar valt, anders dan [appellant] stelt, niet zonder meer af te leiden dat de minister het verzoek zal inwilligen. De Afdeling kan daar in deze procedure dan ook niet van uitgaan of op vooruitlopen.
5.3. Gelet op het voorgaande heeft de minister met de Cwm 2019 op zichzelf geen onevenredige invulling gegeven aan het criterium ‘redelijk belang’ door in bijlage C8 schietsportdisciplines aan te wijzen en de wapentechnische eisen te benoemen, die gelden voor de binnen de schietsport te gebruiken vuurwapens. Maar er bestaat nog te veel onduidelijkheid over de vraag of ook andere dan door de KNSA erkende en gereglementeerde schietsportdisciplines voor aanwijzing in aanmerking komen. Daarmee is ook onvoldoende duidelijk geworden of het beoefenen van de schietsportdiscipline Lever Action Geweer een redelijk belang kan opleveren voor het voorhanden hebben van een wapen. De verzoekprocedure zal nader moeten worden geregeld. Dat betekent dat de motivering, die de minister in het besluit van 3 oktober 2019 heeft gegeven voor de afwijzing van de bijschrijving van het aangevraagde wapen voor de schietsportdiscipline Lever Action Geweer, onvolledig en dus ondeugdelijk is.
Het betoog slaagt in zoverre.
6. In de door [appellant] genoemde uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2223, lag de Cwm 2019 niet ter beoordeling voor, zodat wat hij over het redelijk belang-criterium in relatie tot die uitspraak aanvoert geen bespreking behoeft. Schietsportdiscipline Pope
7. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met het aangevraagde wapen, te weten een replica uit 1892 door Uberti van het Winchester 1873-model, niet de wel door de minister aangewezen KNSA-discipline Pope kan worden beoefend, omdat het niet voldoet aan de eis van het KNSA Schiet- en Wedstrijdreglement, Deel VII "Historische Wapens" dat het wapen moet zijn ontworpen voor het verschieten van zwartkruitpatronen. De rechtbank heeft ten onrechte geen betekenis toegekend aan de werkinstructie van de korpschef van 29 september 2020, waarin staat dat voor de beoordeling van het redelijk belang uitsluitend dient te worden uitgegaan van de door de minister erkende schietsportdisciplines, en waaruit dus volgt dat niet meer aan het Schiet- en Wedstrijdreglement van de KNSA mag worden getoetst, aldus [appellant].
Volgens [appellant] is het standpunt van de minister dat het door hem aangevraagde wapen is ontworpen voor nitrokruitpatronen bovendien onjuist, aangezien het Winchester 1873-model niet is ontworpen voor nitrokruitpatronen - die in 1873 immers nog niet bestonden - en in artikel 2.2.10 van het KNSA Schiet- en Wedstrijdreglement "Historische Wapens" (Wapengroep VII) replica’s en originele wapens worden gelijkgesteld. Daarnaast is het onjuist dat nitrokruitpatronen een grotere mate van gevaarzetting met zich brengen, omdat zwartkruit lichter ontvlambaar is dan nitrokruit, aldus [appellant].
7.1. Zoals volgt uit wat hiervoor onder 5.2 is overwogen, mag de aanvraag bij de door de minister aangewezen schietsportdisciplines waarvoor een KSNA Schiet- en Wedstrijdreglement geldt aan dat reglement worden getoetst voor zover het de sporttechnische eisen betreft. Dat geldt dus ook voor de schietsportdiscipline Pope. De werkinstructie waarnaar [appellant] verwijst dateert van na het besluit van 3 oktober 2019 en is, zoals de korpschef heeft verklaard, inmiddels ingetrokken omdat deze tegen het beleid van de minister indruiste. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] aan die instructie geen rechten kan ontlenen.
7.2. Op de zitting heeft de minister zich nader op het standpunt gesteld dat nitrokruit weliswaar niet gevaarlijker is dan zwartkruit, maar dat nitrokruit niet past bij de historische discipline Pope. De sporttechnische eisen moeten volgens de minister zeer restrictief worden gelezen, zodat het aantal soorten wapens dat is toegestaan binnen een schietsportdiscipline niet toeneemt. De korpschef heeft daaraan toegevoegd dat replica’s standaard geschikt worden gemaakt voor het modernere nitrokruit en dat [appellant] met het aangevraagde wapen daarom niet kan meedoen aan Pope-schietwedstrijden en dus geen redelijk belang heeft bij het voorhanden hebben van dat wapen. De gemachtigde van [appellant] heeft dat weersproken en toegelicht dat het aangevraagde wapen mede geschikt is voor zwartkruit en hij daarom wel aan die wedstrijden kan deelnemen. De gemachtigde heeft benadrukt dat een replica per definitie niet is ontworpen, en dus gekeken moet worden naar het ontwerp van het origineel.
7.3. In artikel 2.2.3 van het KNSA Schiet- en Wedstrijdreglement, Deel VII "Historische Wapens", No 56 Pope, is onder A vermeld: "Geweer: Elk type enkelloops achterlaad-kogelgeweer met getrokken loop, zowel enkelschots als repeterend, ontworpen voor het gebruik van zwartkruit-patronen, model van vóór 1900, kaliber minimaal .22CF (5,6 mm), met uitzondering van kaliber .22" randvuur."
Artikel 2.2.10 luidt: "Bij de disciplines […] 56, […] worden origineel en replica gemengd geschoten en bestaan niet als aparte onderdelen."
Gelet op deze artikelen lijkt [appellant] met juistheid te stellen dat met een replica geschoten mag worden, wat indruist tegen het standpunt van de korpschef en de minister. Desgevraagd heeft de minister verklaard dat hij geen contact heeft opgenomen met de KNSA voor de uitleg van deze artikelen. Nu het hier om sporttechnische eisen gaat die volgens het eigen beleid van de minister uitsluitend worden getoetst aan het KNSA Schiet- en Wedstrijdreglement, en die eisen voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn, had dat wel op de weg van de korpschef dan wel de minister gelegen. Dit betekent dat het besluit van 3 oktober 2019 niet met de nodige zorgvuldigheid is voorbereid, als gevolg waarvan de afwijzing voor de schietsportdiscipline Pope op een ondeugdelijke motivering berust. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend.
Het betoog slaagt.
Overgangsregeling voor de schietsportdiscipline Gebruiksgeweer
8. [appellant] betoogt verder dat het door hem aangevraagde wapen (ook) onder de schietsportdiscipline Gebruiksgeweer viel en dat de beperkte uitleg die de Afdeling in de uitspraak van 6 oktober 2021 aan de overgangsregeling, zoals verwoord in B 2.8.1 van de Cwm 2018, heeft gegeven de bedoeling van die regeling te buiten gaat. Volgens [appellant] blijkt uit de brief van de minister aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 28 maart 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33 033, nr. 7) dat de overgangsregeling ook van toepassing is op wapens die op de peildatum 1 januari 2013 in de handelsvoorraad van de wapenhandel stonden geregistreerd, zoals het door hem aangevraagde wapen. Ook de wapenhandel heeft erop vertrouwd dat de vóór 1 januari 2013 ingekochte wapens op de reguliere wijze aan sportschutters mochten worden verkocht, en dus niet net voor de peildatum bij wijze van uitverkoop van de hand zouden moeten worden gedaan, aldus [appellant].
8.1. De Afdeling heeft in de uitspraak van 6 oktober 2021 als volgt gemotiveerd waarom zij niet het standpunt van appellante volgt dat ook wapens die vóór 1 januari 2013 in de handelsvoorraad van een erkenninghouder waren geregistreerd onder de overgangsregeling vallen:
"In onderdeel B/2.8.1 van de Cwm 2018 wordt nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen vuurwapens die vallen onder onderdeel B/2.7.2 onder 1 tot en met 7 enerzijds en vuurwapens die vallen onder onderdeel B/2.7.2 onder 8 anderzijds. Daarbij is ervoor gekozen om voor vuurwapens die vallen onder onderdeel B/2.7.2 onder 8 alleen de mogelijkheid op te nemen voor vuurwapens die voor 1 januari 2013, ten behoeve van de discipline Gebruiksgeweer in het kader van de schietsport, op een verlof stonden geregistreerd. Dat hier ook wapens onder zouden vallen die voor die datum bij een erkenninghouder stonden geregistreerd kan hieruit niet worden afgeleid, te meer niet omdat deze categorie wel nadrukkelijk staat genoemd voor vuurwapens die vallen onder onderdeel B/2.7.2 onder 1 tot en met 7.
De uitleg die [appellante] aan de toelichting op deze aanwijzing na de woorden "Let op:" geeft kan niet worden gevolgd, omdat deze toelichting alleen ziet op de manier waarop een aanvrager bij een verlofaanvraag van een vuurwapen kan bewijzen dat aan de voorwaarden is voldaan. De minder gelukkige plaatsing van de toevoeging tussen haakjes van de peildatum voor vuurwapens daarin kan alleen al daarom niet afdoen aan het duidelijke onderscheid in de aanwijzing tussen wapens die op de peildatum op een verlof stonden geregistreerd en wapens die bij een erkenninghouder waren geregistreerd. Hetzelfde geldt voor de uitleg van de bedoeling van de overgangsregeling waarnaar [appellante] verwijst. In deze toelichting staat dat de minister de overgangsregeling heeft getroffen om zoveel mogelijk te voorkomen dat verlof- en erkenninghouders financieel worden gedupeerd. Hieruit kan niet worden afgeleid dat daarmee ook genoemd onderscheid is losgelaten, alleen al omdat direct daarna in de uitwerking wordt terugverwezen naar de voorwaarden van de aanwijzing."
In het soortgelijke betoog dat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen.
Dit betoog faalt.
Gelijkheidsbeginsel
9. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Uit stukken die de korpschef op basis van de Wet openbaarheid van bestuur openbaar heeft gemaakt, blijkt volgens [appellant] dat in de periode 2010-2019 ongeveer 1500 verloven zijn verleend voor soortgelijke Lever Action-geweren met hetzelfde kaliber - en zelfs voor identieke wapens - als het door hem aangevraagde wapen, dat deze verloven zijn verleend ten behoeve van de schietsport, en op basis van welke schietsportdisciplines deze wapenverloven zijn verleend.
Ook is de rechtbank er volgens [appellant] ten onrechte aan voorbijgegaan dat sprake is van rechtsongelijkheid, omdat vergelijkbare wapens in andere Europese landen wel zijn toegestaan en daar geen beperkingen aan de te beoefenen schietsportdisciplines zijn opgelegd.
9.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister niet gebonden is aan de uitvoeringspraktijk van andere landen waar gekozen is voor een andere invulling van de nationale wapenwetgeving. In zoverre faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
9.2. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel, voor zover dat ziet op eerder door de korpschef verleende (bijschrijvingen op) verloven, wel voldoende met concrete gevallen heeft onderbouwd. In het besluit van 3 oktober 2019 is de minister daar ten onrechte aan voorbijgegaan, zodat het besluit ook op dat punt ondeugdelijk is gemotiveerd.
In hoger beroep heeft de minister erkend dat de korpschef (bijschrijvingen op) verloven voor soortgelijke vuurwapens als die van [appellant] ten behoeve van de schietsport heeft verleend. Op zijn verzoek heeft de korpschef een onderzoek ingesteld daarnaar. Voor zover die (bijschrijvingen op) verloven zijn verleend op basis van een vergelijkbare situatie als die van [appellant], zullen die worden ingetrokken. Nieuwe, soortgelijke aanvragen zullen worden afgewezen tenzij de overgangsregeling van toepassing is, aldus de minister. Ter zitting heeft de korpschef verklaard dat het onderzoek wegens capaciteitsgebrek en andere prioriteiten nog niet van de grond is gekomen.
9.3. In de uitspraak van 6 oktober 2021 heeft de Afdeling geoordeeld dat een nader onderzoek naar de gevallen waarin wel verlof is verleend niet nodig is voor de beoordeling van die zaak, omdat de korpschef in die gevallen, als ze gelijk zijn aan het geval van appellante in die zaak, in strijd met de wet heeft gehandeld. Gelet op de hiervoor geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken die aan het besluit van 3 oktober 2019 kleven, staat in deze zaak nog niet vast of de minister op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving de aanvraag van [appellant] moet afwijzen. Maar ook in deze zaak geldt dat, als dat wel zo blijkt te zijn, het gelijkheidsbeginsel er niet toe noopt dat de minister gehouden is fouten van de korpschef te herhalen. Het betoog kan daarom niet tot het door [appellant] beoogde resultaat leiden.
Eindoordeel
10. Gelet op wat onder 5.3, 7.3 en 9.2 is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 3 oktober 2019 gegrond verklaren. Dat besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de in artikelen 3:2 en 7:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde eisen van een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering. De minister moet een nieuw besluit op het administratief beroep van [appellant] nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
11. De minister moet de proceskosten vergoeden. Voor de bepaling van de hoogte van die vergoeding worden deze zaak en zaak nr. 202104029/1/A3, in welke zaak ook vandaag uitspraak is gedaan, aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. In beide zaken heeft dezelfde gemachtigde nagenoeg gelijkluidende stukken ingediend. Ook zijn de zaken gelijktijdig ter zitting behandeld. Deze twee zaken worden voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten in beroep en hoger beroep daarom als één zaak beschouwd. Dit komt neer op een vergoeding van in totaal € 3.036,00 voor het indienen van het (hoger)beroepschrift en het verschijnen ter zitting. Dit bedrag dient te worden verdeeld over beide appellanten. Dit betekent dat de minister aan [appellant] een bedrag van € 1.518,00 dient te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 mei 2021 in zaak nr. 19/6499;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Justitie en Veiligheid van 3 oktober 2019, kenmerk WBM 1960;
V. draagt de minister van Justitie en Veiligheid op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de minister van Justitie en Veiligheid aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 444,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022
BIJLAGE - WETTELIJK KADER
Wet wapens en munitie
Artikel 26
1. Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen die houder zijn van:
a. een verlof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, voor zover dit verlof reikt; of
[…].
Artikel 28
1. Verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie wordt, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef.
2. Een verlof wordt verleend indien:
a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
b. de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen;
c. de aanvrager tenminste de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, behoudens afwijking voor leden van een schietvereniging.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen sprake is van een redelijk belang, als bedoeld in onderdeel a.
Regeling wapens en munitie
Artikel 43
1 - 4 […]
5. Een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie, zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, ten behoeve van de schietsport wordt alleen verleend voor de wapens en munitie waarmee de sportschutter binnen het verband van zijn schietvereniging, welke voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 43a, een schietsportdiscipline beoefent.
6 […].
Circulaire wapens en munitie 2018 (regeling vervallen per 1 februari 2020)
B. Bijzonder deel
2.7. Verboden en ongewenste wapens
Er zijn bepaalde wapens die niet - ten behoeve van de schietsport - op een verlof mogen worden bijgeschreven. Een en ander hierover is opgenomen in de hierna volgende opsomming (zie ook de overgangsmaatregelen in B 2.8.1).
2.7.2. Ongewenste wapens
Wapens die voldoen aan onderstaande criteria zijn ongewenst ten behoeve van de schietsport. Een verlofaanvraag voor een dergelijk wapen dient dan ook te worden afgewezen tenzij op de aanvraag de overgangsregeling (zie onderdeel B 2.8.1.) van toepassing is.
1) - 7) […];
8) Vuurwapens welke uitsluitend waren toegestaan in de door de KNSA gereglementeerde discipline Gebruiksgeweer.
2.8. Overgangsmaatregelen
2.8.1. Ongewenste wapens
De in onderdeel B 2.7.2. genoemde (en dus in principe ongewenste) vuurwapens waarvan door de houder c.q. aanvrager van het verlof kan worden aangetoond:
• Dat deze ten aanzien van de onder 1 tot en met 7 genoemde wapens voor 1 augustus 2005 in Nederland op een verlof ten behoeve van de schietsport stonden geregistreerd of dat deze zich in de voorraad van een in Nederland gevestigde erkenninghouder bevonden en op grond van de Circulaire wapens en munitie 1997 (CWM 1997) niet reeds als ‘ongewenst wapen’ waren aangemerkt;
• Dat deze ten aanzien van de onder 8 genoemde wapens voor 1 januari 2013, ten behoeve van de discipline Gebruiksgeweer in het kader van de schietsport, op een verlof stonden geregistreerd;
worden niet aangemerkt als zijnde voor de schietsport ongewenste vuurwapens. Deze overgangsregeling beoogt zoveel mogelijk te voorkomen dat verlof- en erkenninghouders financieel worden gedupeerd, als gevolg van het feit dat een als ‘ongewenst’ aangemerkt vuurwapen een deel (althans in Nederland) van zijn commerciële waarde verliest. De wapens die voldoen aan bovenstaande voorwaarden mogen op het verlof vermeld blijven dan wel zonder beperking worden verkocht aan de wapenhandel of aan een andere binnen- of buitenlandse vergunninghouder.
Let op: Bij een verlofaanvraag voor een dergelijk wapen is het aan de aanvrager om te bewijzen dat aan bovenstaande voorwaarden is voldaan. De aanvrager kan dit bijvoorbeeld aantonen door middel van het tonen (van een kopie) van het (oude) verlof van de vorige eigenaar of middels een schriftelijke verklaring van de erkenninghouder waaruit blijkt dat het wapen voor 1 augustus 2005 (voor zover het de onder B/2.7.2 onder 8 genoemde wapens betreft voor 1 januari 2013) in zijn voorraad aanwezig was. Middels een vergelijking met de registers van de erkenninghouder kan deze verklaring op juistheid worden gecontroleerd.
Wapens die reeds op grond van de CWM 1997 zijn aangemerkt als ‘ongewenst wapen’, en die ook op grond van de huidige CWM aangemerkt dienen te worden als ‘ongewenst wapen’, worden aldus vermeld op het verlof. Hiermee wordt het ongewenste karakter van het wapen blijvend vastgelegd. Indien de betrokken verlofhouder dit wapen op enig moment van het verlof wil afvoeren, dan mag hij het slechts verkopen of afstaan aan de wapenhandel, aan gespecialiseerde verzamelaars of aan personen in het buitenland en niet aan (Nederlandse) collega-sportschutters. Er mogen derhalve geen nieuwe verloven (ten behoeve van de schietsport) voor deze wapens worden afgegeven. Hiermee wordt een uitsterfsysteem gehanteerd.
Circulaire wapens en munitie 2019 (geldend van 1 februari 2020 tot heden)
A. Algemeen deel
1.4.4. Verloven
Een verlof is een individuele uitzondering op het wettelijke verbod om wapens van (meestal) categorie III voorhanden te hebben, te vervoeren en/of te dragen.
[…]
In de onderdelen B 2 t/m B 6 van deze Circulaire is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden er sprake is van een ‘redelijk belang’ als bedoeld in artikel 28 van de WWM.
B. Bijzonder deel
2. Schietsport
2.1. Algemeen
[…]
Om een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wwm te verkrijgen moet er sprake zijn van een redelijk belang tot het voorhanden hebben van wapens en munitie. De schietsport of het traditioneel schieten kan een redelijk belang opleveren tot het voorhanden hebben van wapens en munitie. Dit is alleen het geval, indien er geen gevaar is voor de openbare orde en veiligheid, de schietsport of het traditioneel schieten op een veilige en gecontroleerde wijze wordt beoefend, en het gaat om het (in wedstrijdverband) beoefenen van een door mij in bijlage C8 aangewezen tak van schietsport of het traditioneel schieten (hierna ook wel schietsportdisciplines genoemd) in het verband van een schietvereniging. Een schietsportvereniging of een vereniging aangesloten bij de KNTS dient om een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie te verkrijgen, haar leden in staat te stellen een erkende of gereglementeerde schietsportdiscipline binnen haar vereniging te beoefenen.
Zoals in onderdeel B 2.1 en B 2.4.1 is vermeld is het in wedstrijdverband beoefenen van een gereglementeerde schietsportdiscipline, of als betrokkene lid is van een vereniging voor traditionele schietsportdisciplines, één van de voorwaarden voor het verkrijgen van een verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens ten behoeve van de (traditionele) schietsport. Daarbij is bepalend of het beoefenen van de schietsport een redelijk belang voor het voorhanden hebben van wapens als bedoeld in artikel 28 WWM oplevert. Door voor de invulling van het criterium van het redelijk belang bij het beoefenen van de schietsport aan te sluiten bij de bestaande kaders voor die sport, wordt zo veel mogelijk gewaarborgd dat daadwerkelijk sprake is van beoefening van de schietsport en wordt zoveel mogelijk de veiligheid gewaarborgd. Schietsportdisciplines zijn vastgesteld om te waarborgen dat onder meer wapens en schietterrein geschikt zijn om op veilige wijze de schietsport te beoefenen. Een vrije interpretatie van het begrip schietsport zou kunnen leiden tot een wildgroei aan schietsportdisciplines. Hierdoor zou de korpschef niet of nauwelijks meer kunnen controleren of er sprake is van een schietsportdiscipline en of de wapens en munitie geschikt zijn voor de te beoefenen discipline. Gezien het voorgaande zou het dan niet of nauwelijks te bepalen zijn of de schutter een redelijk belang heeft bij het voorhanden hebben van het door hem gewenste wapens en munitie ten behoeve van het beoefenen van de schietsport. Bovendien is dan niet goed meer vast te stellen of het beoefenen van de schietsportdiscipline een gevaar voor de openbare orde en veiligheid oplevert. Om invulling te geven aan wat ik onder een schietsportdiscipline versta, is in bijlage C8 een overzicht opgenomen van de schietsportdisciplines die naar mijn oordeel een redelijk belang op kunnen leveren voor het verkrijgen van een wapenverlof. Dit betreft schietsportdisciplines die in verenigings- en wedstrijdverband worden beoefend en waarvan ik van oordeel ben dat dit gangbare schietsportdisciplines zijn. Daarbij is ook opgenomen welke eigenschappen de wapens hebben om in redelijkheid noodzakelijk zijn voor de beoefening van deze schietsportdisciplines. Zie verder 2.6. Schietsportdisciplines.
2.6. Schietsportdisciplines
Schietsportdisciplines vormen een indeling van vormen van schietsport (binnen een wapengroep), die kunnen worden onderscheiden op grond van onder meer houding en positie, aantal schoten, soort wapen, gewicht, trekkerdruk, soort kaliber en schietafstand (takken van schietsport).
Zoals ook onder B 2.1 vermeld kan alleen de beoefening van een aangewezen schietsportdiscipline in verenigingsverband naar mijn oordeel een redelijk belang opleveren in de zin van artikel 28, tweede lid WWM. Dat betekent dat alleen een verlof kan worden verleend, als sprake is van beoefening van een aangewezen schietsportdiscipline. In bijlage C8 zijn deze schietsportdisciplines aangewezen, waarbij tevens de wapentechnische eisen zijn benoemd, die gelden voor de binnen de schietsport te gebruiken vuurwapens. Het gaat om schietsportdisciplines die een gereglementeerde tak van schietsport betreffen. Het maatschappelijk belang is ermee gediend dat niet meer wapens in de samenleving in omloop komen dan uitsluitend die, die geschikt zijn voor schietsportdoeleinden. De technische eisen die aan de wapens worden gesteld betreffen naar mijn oordeel een wezenlijke aspecten van wapens en zijn daarom eveneens opgenomen in bijlage C8. Verder gelden de door de KNSA en KNTS opgestelde reglementen voor wat betreft de sporttechnische eigenschappen van de schietsportdisciplines. De reglementering staat ook onder invloed van de internationale regels voor de schietsport van de International Shooting Sport Federation (I.S.S.F.).
Ik laat het reglementeren van de sporttechnische eigenschappen van de schietdisciplines aan deze verenigingen over, omdat het bepalen welke sporttechnische eisen gesteld worden aan een schietsportactiviteit bij uitstek een taak van de landelijke schietsportbond of de landelijke bond van traditionele schutters is.
Hierbij zij aangetekend dat er - doordat de Nederlandse sportschutter onder meer door het deelnemen aan buitenlandse schietwedstrijden kennis neemt van nieuwe wedstrijdvormen - ook in Nederland een aantal nieuwe schietsportdisciplines zijn ontstaan. Nieuwe of (nog) niet aangewezen schietsportdisciplines kunnen voor aanwijzing schriftelijk bij de Minister van Justitie en Veiligheid aangemeld worden. Alvorens een besluit te nemen laat de minister zich adviseren door de ministeriële werkgroep advies Wet wapens en munitie en KNSA dan wel KNTS. De disciplines die niet door mij zijn aangewezen als schietsportdisciplines waarvan de beoefening in verenigingsverband een redelijk belang op kan leveren voor het voorhanden hebben van vuurwapens, dienen te worden beschouwd als zijnde facultatief. Zij leveren geen redelijk belang op bij het voorhanden hebben van vuurwapens die uitsluitend voor die disciplines zijn bestemd […].
Bijlage C8 Aangewezen schietsportdisciplines
Historisch Wapen:
[…]
Pope - kaliber min. .22CF/5,6mm - geweer, achterlaad, vrij
[…]