ECLI:NL:RVS:2024:2311

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
202205460/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schadevergoeding wegens datalek en immateriële schade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 augustus 2022, waarin haar verzoek om schadevergoeding wegens immateriële schade als gevolg van een datalek werd afgewezen. Het datalek vond plaats toen het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk procesdossiers met persoonlijke gegevens van [appellante] per post verzond naar leden van de bezwaarschriftencommissie. Een dossier ging verloren, wat leidde tot de claim van [appellante] voor een schadevergoeding van € 2.000,00 op basis van artikel 82 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de gegevens van [appellante] bij derden waren gekomen en dat zij geen identiteitsfraude had ondervonden. Hierdoor werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

In hoger beroep herhaalt [appellante] haar standpunt dat zij psychische schade heeft geleden door het datalek. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellante] niet voldoende concrete gegevens heeft overgelegd om haar claim te onderbouwen. De Afdeling benadrukt dat een inbreuk op de AVG niet automatisch leidt tot vergoedbare schade en dat de benadeelde partij moet aantonen dat er daadwerkelijk geestelijk letsel is opgetreden. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202205460/1/A2.
Datum uitspraak: 5 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Heemskerk,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Holland van 16 augustus 2022 in zaak nr. 22/1049 op een verzoek van [appellante] om het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Procesverloop
Bij uitspraak van 16 augustus 2022 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het verzoek van [appellante] om het college te veroordelen in de vergoeding van schade afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 mei 2024, waar [appellante], bijgestaan door mr. P.E. Stam, advocate te Zaandam, en het college, vertegenwoordigd door L.M. Offerman en E.A. Altena, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       In geschil is of [appellante] recht heeft op een vergoeding van immateriële schade als gevolg van een datalek.
Achtergrond van het geschil
2.       Het college heeft in het kader van een andere door [appellante] gevoerde procedure per reguliere post procesdossiers aan leden van de bezwaarschriftencommissie verzonden. De procesdossiers bevatten onder andere besluiten met daarin naam- en adresgegevens, het burgerservicenummer en medische informatie van [appellante]. Eén van de leden van de bezwaarschriftencommissie heeft het opgestuurde procesdossier niet ontvangen. Het procesdossier is bij het postbedrijf vermist geraakt.
3.       [appellante] stelt daardoor immateriële schade te hebben geleden, omdat zij de controle over haar persoonsgegevens is verloren. Zij heeft het college op grond van artikel 82 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) verzocht om een schadevergoeding van € 2.000,00.
4.       Het college heeft bij brief van 27 juli 2021 erkend dat met het zoekraken van het procesdossier sprake is van schending van de AVG. Volgens het college heeft [appellante] echter niet met voldoende concrete gegevens onderbouwd dat zij daardoor schade heeft geleden, zodat er geen grond is voor schadevergoeding.
De uitspraak van de rechtbank
5.       De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb in verbinding met artikel 82 van de AVG en beoordeeld of [appellante] aanspraak heeft op schadevergoeding.
6.       Volgens de rechtbank bestrijdt het college niet dat het datalek onrechtmatig is en moet het ervoor worden gehouden dat het datalek door verwijtbaar gedrag van het college is veroorzaakt.
7.       De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de gegevens van [appellante] bij derden terecht zijn gekomen. [appellante] heeft geen identiteitsfraude ondervonden en geen verdachte brieven, phishing mails of telefoontjes ontvangen die in verband kunnen worden gebracht met het datalek. [appellante] heeft niet met concrete en objectieve gegevens onderbouwd dat zij als gevolg van het datalek geestelijk letsel heeft opgelopen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is geen sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht
Hoger beroep van [appellante]
8.       [appellante] kan zich niet vinden in de uitspraak van de rechtbank.
Zij stelt dat zij voldoende concrete gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij (ernstige) psychische schade heeft ondervonden als gevolg van het datalek. Dat derden over haar privégegevens en haar medische gegevens kunnen beschikken, brengt veel angst- en stressklachten met zich. Over deze psychische klachten voert zij gesprekken met een maatschappelijk werker, een medewerker van de Vrije Universiteit en met haar huisarts, die haar inmiddels heeft doorverwezen naar de GGZ. Volgens haar is een schadevergoeding van € 2000,- passend. De rechtbank heeft miskend dat het voor de beoordeling van een verzoek om immateriële schadevergoeding niet relevant is of de gegevens daadwerkelijk zijn misbruikt.
Beoordelingskader
9.       Artikel 82 van de AVG luidt als volgt:
"1. Eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.
2. Elke verwerkingsverantwoordelijke die bij verwerking is betrokken, is aansprakelijk voor de schade die wordt veroorzaakt door verwerking die inbreuk maakt op deze verordening. Een verwerker is slechts aansprakelijk voor de schade die door verwerking is veroorzaakt wanneer bij de verwerking niet is voldaan aan de specifiek tot verwerkers gerichte verplichtingen van deze verordening of buiten dan wel in strijd met de rechtmatige instructies van de verwerkingsverantwoordelijke is gehandeld."
10.     Het Hof van Justitie heeft in het arrest van 4 mei 2023, C-300/21, ECLI:EU:C:2023:370 (UI/Österreichische Post) uitleg gegeven aan artikel 82, eerste lid, van de AVG. Het Hof is van oordeel dat het schadebegrip uit de AVG autonoom moet worden uitgelegd, evenals het begrip (im)materiële schade. De enkele schending van de AVG geeft volgens het Hof geen recht op schadevergoeding. Dit zou niet in lijn zijn met de duidelijke bewoordingen van artikel 82, eerste lid, van de AVG. Om voor schadevergoeding op basis van de AVG in aanmerking te komen, moet worden voldaan aan drie cumulatieve voorwaarden: er moet sprake zijn van een schending van de AVG, er moet (im)materiële schade zijn en er moet een causaal verband bestaan tussen de schade en de inbreuk. Verder is het Hof van oordeel dat immateriële schade niet een bepaalde mate van ernst hoeft te bereiken om voor vergoeding in aanmerking te komen. Dit laat onverlet dat een persoon die is getroffen door een inbreuk op de AVG die voor hem negatieve gevolgen heeft, moet bewijzen dat die gevolgen immateriële schade in de zin van artikel 82, eerste lid, van de AVG vormen. Het bepalen van de omvang van de schadevergoeding wordt - met inachtneming van de Unierechtelijke beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid - aan het nationale recht overgelaten.
11.     Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie de uitspraak van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:898, onder 30), aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht.
12.     Artikel 6:106 van het BW luidt:
"Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
[…]
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
[…]"
13.     Van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het BW sprake is. In dat geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:319).
14.     De Afdeling is van oordeel dat met dit kader kan worden voldaan aan de eisen van de AVG en aan de rechtspraak van het Hof van Justitie zoals weergegeven. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:901, onder 40.
Beoordeling door de Afdeling
15.     De Afdeling is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval niet met zich brengt dat de nadelige gevolgen voor de betrokkene zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
16.     Het algemene uitgangspunt dat de gestelde schade moet worden onderbouwd, geldt ook hier. Een inbreuk op de AVG leidt niet zonder meer tot vergoedbare schade (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:230). Dit betekent dat [appellante] de aantasting in haar persoon aannemelijk moet maken en de door haar gestelde schade met concrete gegevens moet onderbouwen.
17.     Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld (zie het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, onder 2.4.5). Dit vereiste houdt niet in dat het moet gaan om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, en evenmin dat dit geestelijk letsel slechts door een psychiater of psycholoog kan worden vastgesteld (zie het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024, onder 2.6.1).
18.     De Afdeling stelt vast dat [appellante] het door haar gestelde geestelijk letsel of aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ niet met voldoende concrete gegevens heeft onderbouwd. Zij heeft ter onderbouwing op twee e-mails gewezen. Zowel de e-mail van de maatschappelijk werkster als de e-mail van de huisarts is louter een weergave van de stelling van [appellante] dat zij stress ervaart als gevolg van het handelen van het college/ het datalek. De enkele stelling van [appellante] dat zij ernstig psychisch letsel heeft en dat de huisarts haar heeft doorverwezen naar de GGD, is niet voldoende. Dit leidt niet tot de conclusie dat zij geestelijk letsel, dat kan worden aangemerkt als een aantasting in haar persoon, heeft ondervonden dat kan worden aangemerkt als een gevolg van het datalek/verlies over controle over haar persoonsgegevens. Op de zitting heeft [appellante] aangevoerd dat zij kwetsbaar is en het daardoor aannemelijk is dat zij eerder aantasting in de persoon ervaart door de angst voor mogelijk misbruik van haar persoonsgegevens in de toekomst. Dit betoog laat onverlet dat de gestelde immateriële schade onderbouwd moet worden met voldoende concrete gegevens en leidt dus niet tot een ander oordeel.
19.     Het betoog slaagt niet.
Conclusie
20.     De conclusie is dat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding terecht heeft afgewezen.
21.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
22.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024
299-1033