202100213/1/A3.
Datum uitspraak: 26 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Eindhoven,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 december 2020 in zaak nr. 20/2006 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij brief van 25 september 2019 heeft het college aan [appellante] medegedeeld dat over haar verzoek om rectificatie van haar persoonsgegevens en om toekenning van schadevergoeding al is gecommuniceerd en dat daarom niet meer inhoudelijk zal worden gereageerd.
Bij besluit van 7 november 2019 heeft het college het verzoek van [appellante] om correctie van haar persoonsgegevens afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2020, aangevuld bij besluit van 26 juni 2020, heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 7 november 2019 herroepen, voor zover daarbij de persoonsgegevens van [appellante] in een brief van het college van 7 april 2016 niet zijn gerectificeerd. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover [appellante] heeft verzocht om schadevergoeding en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
Het college heeft ook een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op 13 december 2021 op de zitting behandeld, waar het college, vertegenwoordigd door M.L.M. Lammerschop, is verschenen. [appellante] heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van de uitspraak.
Inleiding
2. [appellante] heeft bij brief van 30 augustus 2019 op grond van artikel 16 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: de AVG) verzocht om rectificatie van haar persoonsgegevens die zijn vermeld in een brief van het college van 7 april 2016 en in een brief met bijlage van het college van 14 november 2018. Zij stelt dat het college een mailbericht van 15 januari 2017 van haar naar derden heeft doorgestuurd, zonder haar mailadres onleesbaar te maken, en dat dit bij haar buren terecht is gekomen. Zij stelt het college aansprakelijk voor de schade die zij heeft geleden.
Bij de brief van 25 september 2019 heeft het college aan [appellante] medegedeeld dat over haar verzoek al uitvoerig is gecommuniceerd en dat daarom niet meer inhoudelijk zal worden gereageerd.
Bij brief van 27 oktober 2019, door het college ontvangen op 29 oktober 2019, heeft [appellante] het college in gebreke gesteld en verzocht om binnen twee weken een besluit op haar verzoek te nemen.
Bij het besluit van 7 november 2019 heeft het college een nadere toelichting gegeven op de brief van 25 september 2019 en het verzoek afgewezen.
3. In het besluit van 11 juni 2020 heeft het college het door [appellante] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 7 november 2019 herroepen, voor zover haar persoonsgegevens in de brief van 7 april 2016 niet zijn gerectificeerd. Het college heeft het bezwaar, voor zover het is gericht tegen de weigering om haar persoonsgegevens in de brief van het college van 14 november 2018 te rectificeren, ongegrond verklaard. Het college stelt zich op het standpunt, dat de lijst bij deze brief geen persoonsgegevens van [appellante] bevat. Het college is voorbijgegaan aan het verzoek van [appellante] om uitspraken bij de Ombudscommissie te rectificeren, omdat zij dit voor het eerst in bezwaar heeft verzocht. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het niet bevoegd is om op het verzoek om schadevergoeding te beslissen. Overigens stelt het college dat [appellante] niet in aanmerking komt voor toekenning van schadevergoeding, omdat niet aannemelijk is gemaakt welke nadelige gevolgen zij heeft ondervonden van het doorsturen van het mailbericht van 15 januari 2017.
Bij besluit van 26 juni 2020 heeft het college het besluit op bezwaar van 11 juni 2020 gewijzigd omdat het onjuistheden bevat. Het college heeft daarom een zinsnede in het besluit van 11 juni 2020 vervangen.
4. De rechtbank heeft het door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Hoger beroep
Is de beslistermijn overschreden?
5. [appellante] betoogt dat haar persoonsgegevens pas na het indienen van een bezwaarschrift zijn gerectificeerd en dat de beslistermijn daarom is overschreden. Zij stelt zich op het standpunt dat de brief van 25 september 2019 slechts een ontvangstbevestiging van het door haar ingediende verzoek is. Deze brief bevat geen rechtsmiddelenclausule, zodat zij deze brief ook niet als een besluit heeft aangemerkt. Verder stelt zij zich op het standpunt dat zij op grond van artikel 16 van de AVG recht heeft om onverwijld rectificatie van onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Dat is pas op 11 juni 2020 gebeurd.
5.1. De Afdeling begrijpt dat het betoog van [appellante] is gericht tegen de overweging van de rechtbank, dat het college op 25 september 2019 tijdig heeft beslist op het op 30 augustus 2019 door [appellante] ingediende verzoek om rectificatie van haar persoonsgegevens en dat er daarom geen reden is voor toekenning van schadevergoeding.
5.2. Artikel 12, derde lid, van de AVG bepaalt dat de verwerkingsverantwoordelijke de verzoeker in ieder geval binnen een maand informeert over het gevolg dat is gegeven aan een verzoek als bedoeld in artikel 16 van de AVG. Het verzoek van [appellante] om rectificatie van haar persoonsgegevens dateert van 30 augustus 2019 en is op 3 september 2019 door het college ontvangen. Bij brief van 25 september 2019, verzonden op 26 september 2019, heeft het college aan [appellante] medegedeeld dat over haar verzoek al is gecommuniceerd en dat er daarom niet meer inhoudelijk zal worden gereageerd. Daarmee heeft het college [appellante] binnen een maand geïnformeerd over het gevolg dat is gegeven aan haar verzoek.
5.3. Anders dan [appellante] stelt, is de reactie van het college op het verzoek, gelet op artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG, een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Dit besluit behelst buitenbehandelingstelling van het verzoek omdat het college niet meer met [appellante] wil communiceren. Dat daarbij ook is vermeld dat het een ontvangstbevestiging is, maakt dat niet anders. Voor zover in dit besluit geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen, is [appellante] daardoor niet in haar belangen geschaad. Op 7 november 2019 heeft het college opnieuw een besluit genomen, waarbij het verzoek is afgewezen. Tegen dit besluit heeft [appellante] tijdig bezwaar gemaakt.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen reden is voor het toekennen van schadevergoeding wegens het overschrijden van de in artikel 12, derde lid, van de AVG neergelegde termijn. Anders dan [appellante] betoogt, heeft het college de persoonsgegevens van [appellante] na het nemen van het besluit op bezwaar van 11 juni 2020, onverwijld gerectificeerd, gelezen de begeleidende brief van het college bij dat besluit.
5.4. Het betoog slaagt niet.
Rectificatie brief van 14 november 2018
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen beroepsgrond heeft aangevoerd tegen de afwijzing van het verzoek om rectificatie van haar persoonsgegevens in de brief van 14 november 2018. Verder is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat in deze brief is vermeld dat dit geen besluit is waartegen bezwaar openstaat.
6.1. [appellante] heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij het college heeft verzocht om een overzicht van alle meldingen die zij in 2016 heeft gedaan over de overlast van de caravan van haar buren. Aanleiding hiervoor was dat het college bij de Ombudscommissie heeft verklaard dat zij in 2016 veel meldingen hierover zou hebben gedaan. In de brief van het college van 14 november 2018 staat dat meldingen niet op naam van de melder worden geregistreerd. Daarom kon het college volgens [appellante] geen uitspraak over haar meldingen doen.
6.2. Artikel 16 van de AVG geeft de betrokkene het recht tot correctie of aanvullen als de persoonsgegevens onjuist of onvolledig zijn. De onjuistheden moeten wel eenvoudig en objectief zijn vast te stellen.
[appellante] bestrijdt de juistheid van de vermelding in de brief van 14 november 2018, dat zij veel meldingen heeft gedaan en dit geen besluit is waartegen bezwaar openstaat. Het in artikel 16 van de AVG neergelegde correctierecht is niet bedoeld om indrukken, meningen, onderzoeksresultaten en conclusies waarmee betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. De juistheid van deze vermeldingen kan in de daarvoor bedoelde procedure aan de orde worden gesteld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] geen beroepsgrond heeft aangevoerd tegen de afwijzing van het verzoek om rectificatie van haar eigen persoonsgegevens in de lijst bij de brief van 14 november 2018. De beroepsgronden hebben geen betrekking op rectificatie van haar persoonsgegevens, maar op indrukken en conclusies waar [appellante] zich niet mee kan verenigen.
Het betoog slaagt niet.
Doorzenden e-mailbericht van 15 januari 2017
7. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een slachtoffer van ‘stalking’ geen aanspraak kan maken op bescherming van persoonsgegevens op grond van de AVG. Het college heeft haar e-mailbericht met mailadres zonder reden doorgestuurd, waardoor het bij de buren terecht is gekomen. In deze mail maakte zij bekend dat zij aangifte ging doen van vernieling. Het college heeft haar hierdoor in de problemen gebracht.
7.1. De Afdeling begrijpt het betoog zo, dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van [appellante] om schadevergoeding als gevolg van het doorsturen van het e-mailbericht van 15 januari 2017 heeft afgewezen.
7.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het doorzenden van het e-mailbericht van 15 januari 2017, zonder het e-mailadres van [appellante] onleesbaar te maken, als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
7.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 april 2020, zaak nr. 201905087/1/A2, ECLI:NL:RVS:2020:899, onder 31, is het verlies van controle over persoonsgegevens een aantasting van een persoonlijkheidsrecht. Eenieder heeft recht op bescherming en correcte, rechtmatige verwerking van zijn persoonsgegevens (zie onder meer artikel 8, eerste lid, Handvest van de grondrechten van de Europese Unie). Zoals de Afdeling verder in die uitspraak heeft overwogen, onder 33, is er geen grond voor het oordeel dat een inbreuk op de AVG zonder meer aantasting van de integriteit van een persoon impliceert en daarmee tot vergoedbare schade leidt. Dat een inbreuk op persoonsgegevens kan resulteren in (im)materiële schade en dat een betrokkene volledige en daadwerkelijke vergoeding van de door hem geleden schade moet ontvangen, betekent niet dat een normschending per definitie tot schade leidt.
7.4. Het uitgangspunt van beoordeling is dat [appellante] de aantasting in de persoon aannemelijk moet maken en de door haar gestelde schade met concrete gegevens moet staven. [appellante] is hiertoe bij brief van 18 maart 2020 door het college in de gelegenheid gesteld.
7.5. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inbreuk heeft geleid tot de aantasting van haar persoon en dat de gevolgen van de inbreuk haar rechtstreeks hebben getroffen. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt welke nadelige gevolgen voor haar zijn voortgevloeid uit het doorsturen van haar e-mailadres. Anders dan [appellante] stelt, heeft de rechtbank niet overwogen dat een slachtoffer van ‘stalking’ geen aanspraak zou kunnen maken op bescherming van persoonsgegevens op grond van de AVG. De rechtbank heeft alleen overwogen dat [appellante] werd ‘gestalkt’ voordat haar mailadres bij de buren bekend werd en dat deze omstandigheid daarom geen gevolg is van het verlies van de controle over haar mailadres.
7.6. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding terecht afgewezen. Het betoog slaagt niet.
Betoog voor het overige
8. [appellante] betoogt dat de ambtenaar van de gemeente niet naar de brief van 24 januari 2019 heeft verwezen. Wegens de situatie door het uitbreken van het coronavirus heeft zij de betrokken ambtenaar voorgesteld om de zaak zonder rechterlijke tussenkomst te regelen en heeft zij hem op de fouten in het besluit op bezwaar gewezen. De ambtenaar is akkoord gegaan om de zaak zonder de rechter te regelen en heeft haar gevraagd om het voorstel en de fouten op papier te zetten. Volgens [appellante] is daarmee inhoudelijk gereageerd op zaken waarover eerder is gecorrespondeerd en heeft zij een gewijzigd besluit op bezwaar ontvangen.
8.1. [appellante] heeft met haar betoog niet uiteengezet dat, en waarom de overwegingen van de rechtbank onjuist of onvolledig zijn. Dit kan daarom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022
978
BIJLAGE
AVG
Artikel 4
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) "persoonsgegevens": alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon ("de betrokkene"); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of een of meerdere elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;
[…].
Artikel 12
Transparante informatie, communicatie en nadere regels voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene
[…]
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens de artikelen 15 tot en met 22 informatie over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. Afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken kan die termijn indien nodig met nog eens twee maanden worden verlengd. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van een dergelijke verlenging. Wanneer de betrokkene zijn informatie elektronisch indient, wordt de informatie indien mogelijk elektronisch verstrekt, tenzij de betrokkene anderszins verzoekt.
4. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke geen gevolg geeft aan het verzoek van betrokkene, deelt hij deze laatste onverwijld en binnen één maand na ontvangst van het verzoek mee waarom het verzoek zonder gevolg is gebleven, en informeert hij hem over de mogelijkheid een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit en beroep bij de rechter in te stellen.
[…].
Artikel 16
Recht op rectificatie
De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
Artikel 82
1. Eenieder die materiele of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.
2. Elke verwerkingsverantwoordelijke die bij verwerking is betrokken, is aansprakelijk voor de schade die wordt veroorzaakt door verwerking die inbreuk maakt op deze verordening. Een verwerker is slechts aansprakelijk voor de schade die door verwerking is veroorzaakt wanneer bij de verwerking niet is voldaan aan de specifiek tot verwerkers gerichte verplichtingen van deze verordening of buiten dan wel in strijd met de rechtmatige instructies van de verwerkingsverantwoordelijke is gehandeld.
[…].
Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 34. Toepasselijkheid Algemene wet bestuursrecht bij beslissing van bestuursorganen
Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijn en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.