ECLI:NL:RVS:2024:2194
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing tot inbewaringstelling van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 2 mei 2024 het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 april 2024 besloten om de vreemdeling in bewaring te stellen. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.P. Dayala, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 30 mei 2024 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 8 juni 2016, waarin werd geoordeeld over de verplichtingen bij inbewaringstelling en zicht op uitzetting.
De Afdeling heeft ook ambtshalve geen reden gezien om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.