ECLI:NL:RVS:2024:1804

Raad van State

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
202306623/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugkeerbesluiten en inreisverboden van vreemdelingen met Nigeriaanse nationaliteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen met de Nigeriaanse nationaliteit tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Op 21 juli 2023 heeft de staatssecretaris hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld en hen opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, vergezeld van inreisverboden. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, heeft op 13 oktober 2023 de beroepen van de vreemdelingen niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 1 mei 2024 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelt dat de vreemdelingen belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep tegen de terugkeerbesluiten en inreisverboden, ondanks dat zij naar Frankrijk zijn vertrokken en daar asielaanvragen hebben ingediend. De rechtbank heeft ten onrechte niet onderkend dat de vreemdelingen, door hun gemachtigde op de hoogte te houden van hun verblijfplaats, recht hebben op een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 875,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202306623/1/V2.
Datum uitspraak: 1 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2],mede voor hun minderjarige kind,
appellanten,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 13 oktober 2023 in zaken nrs. NL23.21216 en NL23.21218 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 21 juli 2023 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen buiten behandeling gesteld, hen opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: de terugkeerbesluiten) en inreisverboden tegen hen uitgevaardigd.
Bij mondelinge uitspraak van 13 oktober 2023 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen vormen een gezin en hebben de Nigeriaanse nationaliteit. De staatssecretaris heeft hun asielaanvragen buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, omdat zij naar Frankrijk zijn vertrokken en daar asielaanvragen hebben ingediend. Ook heeft de staatssecretaris terugkeerbesluiten genomen en inreisverboden tegen de vreemdelingen uitgevaardigd.
2.       De vreemdelingen klagen in de tweede grief terecht dat de rechtbank voorbij is gegaan aan wat zij in beroep hebben aangevoerd over de door de staatssecretaris genomen terugkeerbesluiten en de door hem uitgevaardigde inreisverboden. De Afdeling heeft namelijk in haar uitspraak van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:584, overwogen dat een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken, belang houdt bij een inhoudelijke beoordeling van een bij een asielbesluit uitgevaardigd inreisverbod als hij zijn gemachtigde gedurende de gehele procedure op de hoogte houdt van zijn verblijfplaats en met hem steeds in contact blijft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. Omdat de gemachtigde contact had met de vreemdelingen tijdens het onderzoek bij de rechtbank, hadden de vreemdelingen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep tegen de inreisverboden. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
2.1.    Gelet op het oordeel van het Hof van Justitie in het arrest van 27 april 2023, M.D., ECLI:EU:C:2023:341, hebben de vreemdelingen ook belang bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de terugkeerbesluiten bedoeld in artikel 13, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 12, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. In punt 107 van dat arrest heeft het Hof overwogen dat het in artikel 13, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn bedoelde rechtsmiddel van bezwaar of beroep kan worden aangewend om met name de rechtmatigheid van een inreisverbod te betwisten. Gelet op de analoge toepassing van deze overweging op terugkeerbesluiten, hebben de vreemdelingen belang bij een beoordeling van het beroep tegen deze besluiten. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1178, onder 4.
2.2.    De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdelingen verder hebben aangevoerd te bespreken. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 13 oktober 2023 in zaken nrs. NL23.21216 en NL23.21218;
III.      wijst de zaken naar de rechtbank terug;
IV.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024
853-1003