ECLI:NL:RBDHA:2024:23016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
NL24.36910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen inreisverbod van een Colombiaanse asielzoeker

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Colombiaanse asielzoeker, die in juli 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 16 september 2024 buiten behandeling gesteld en een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het inreisverbod, dat uitsluitend gericht is tegen deze maatregel. De rechtbank heeft de zaak op 10 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar eiser zelf zich had afgemeld.

De rechtbank overweegt dat de minister het inreisverbod heeft opgelegd omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en er een risico bestaat dat hij zal onderduiken. Eiser is van mening dat de minister had moeten afzien van het inreisverbod of de duur ervan had moeten verkorten. De rechtbank stelt vast dat eiser recentelijk contact heeft gehad met zijn gemachtigde, wat aantoont dat hij belang heeft bij de beoordeling van het inreisverbod. De rechtbank moet beoordelen of eiser humanitaire redenen heeft aangevoerd die de minister hadden moeten doen afzien van het inreisverbod.

Eiser heeft in beroep een relatie met een vriendin in Nederland naar voren gebracht, maar de rechtbank oordeelt dat deze relatie niet kan worden betrokken bij de beoordeling, omdat deze pas in beroep is aangevoerd. De rechtbank concludeert dat het inreisverbod rechtmatig is opgelegd en dat eiser onvoldoende redenen heeft aangedragen om van het inreisverbod af te wijken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het inreisverbod in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36910
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. D.W. Beemers),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser. Eiser stelt dat hij de Colombiaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1979. Hij heeft op 18 juli 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 16 september 2024 in de algemene procedure buiten behandeling gesteld en aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het beroep is uitsluitend gericht tegen het aan eiser opgelegde inreisverbod. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, [naam] en A.M. van den Berg als tolk. Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De minister heeft de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Omdat er volgens de minister een risico bestaat dat eiser zal onderduiken, heeft de minister verder beslist dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en terug moet keren naar Colombia. Tot slot heeft de minister aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar en heeft de minister het standpunt ingenomen dat er geen redenen zijn om af te zien van het opleggen van een inreisverbod.
3. Eiser is het niet eens met het aan hem opgelegde inreisverbod. Hij vindt dat de minister van oplegging hiervan had moeten afzien dan wel de duur hiervan had moeten
verkorten. Volgens eiser zijn de gevolgen van het opleggen van het inreisverbod niet evenredig met het doel ervan. Het enkele feit dat eiser zich niet heeft gemeld voor de asielprocedure, is geen reden om de vergaande gevolgen van het inreisverbod te rechtvaardigen. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij een vriendin heeft in Nederland, mevrouw [naam] en dat de minister dat bij de beoordeling had moeten betrekken. Eiser wil haar in Nederland kunnen bezoeken en eiser speelt ook een belangrijke rol in het ondersteunen van zijn vriendin in verband met de zorg voor haar gehandicapte dochter.
Eiser heeft laat in de middag op de dag voor de zitting twee e-mails en foto’s ingediend met betrekking tot de relatie met zijn vriendin en met betrekking tot zijn keuze om naar Oekraïne te vertrekken om zich daar aan te sluiten bij de strijd tegen Rusland.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de toelichting van de gemachtigde van eiser in beroep blijkt dat hij recentelijk nog contact heeft onderhouden met eiser over zijn verblijfplaats en over zijn procedure. De rechtbank neemt daarom aan dat eiser belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het aan hem opgelegde inreisverbod.1
5. De rechtbank dient te beoordelen of eiser humanitaire of andere redenen naar voren heeft gebracht op grond waarvan de minister geen inreisverbod aan hem heeft mogen opleggen. De rechtbank dient dit ex tunc te beoordelen. Dat wil zeggen: naar de stand van zaken op het moment dat het bestreden besluit werd genomen. Het inreisverbod is namelijk niet asielrechtelijk van aard.2 Nu eiser de relatie met zijn vriendin pas voor het eerst in beroep naar voren heeft gebracht, heeft de minister dit niet kunnen betrekken bij de beoordeling of aan eiser al dan niet een inreisverbod kon worden opgelegd. Daarom kan dit er niet toe leiden dat de oplegging van het inreisverbod onrechtmatig is. De rechtbank overweegt ten overvloede dat, zelfs indien zij bij de beoordeling van het beroep wel rekening zou kunnen houden met de relatie van eiser, dit niet zou hebben geleid tot een gegrond beroep. Zij kan de minister namelijk volgen in zijn standpunt dat eiser onvoldoende heeft uitgelegd waarom er van oplegging van het inreisverbod zou moeten worden afgeweken. Gelet op zijn vrijwillige vertrek naar Oekraïne, heeft eiser er zelf voor gekozen om de relatie met zijn vriendin op afstand in te vullen. De minister heeft het standpunt mogen innemen dat eiser niet heeft uitgelegd waarom de relatie niet op dezelfde wijze kan worden voortgezet voor de duur van het inreisverbod.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het aan eiser opgelegde inreisverbod in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
1. Vgl. de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1804 en 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.
2 Uitspraak van de ABRvS van 9 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2308.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.