ECLI:NL:RBDHA:2024:23016
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen inreisverbod van een Colombiaanse asielzoeker
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Colombiaanse asielzoeker, die in juli 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 16 september 2024 buiten behandeling gesteld en een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het inreisverbod, dat uitsluitend gericht is tegen deze maatregel. De rechtbank heeft de zaak op 10 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar eiser zelf zich had afgemeld.
De rechtbank overweegt dat de minister het inreisverbod heeft opgelegd omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en er een risico bestaat dat hij zal onderduiken. Eiser is van mening dat de minister had moeten afzien van het inreisverbod of de duur ervan had moeten verkorten. De rechtbank stelt vast dat eiser recentelijk contact heeft gehad met zijn gemachtigde, wat aantoont dat hij belang heeft bij de beoordeling van het inreisverbod. De rechtbank moet beoordelen of eiser humanitaire redenen heeft aangevoerd die de minister hadden moeten doen afzien van het inreisverbod.
Eiser heeft in beroep een relatie met een vriendin in Nederland naar voren gebracht, maar de rechtbank oordeelt dat deze relatie niet kan worden betrokken bij de beoordeling, omdat deze pas in beroep is aangevoerd. De rechtbank concludeert dat het inreisverbod rechtmatig is opgelegd en dat eiser onvoldoende redenen heeft aangedragen om van het inreisverbod af te wijken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het inreisverbod in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.