ECLI:NL:RVS:2024:1534

Raad van State

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
202302835/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van een vreemdeling wegens onvoldoende studievoortgang

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 6 mei 2021 de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van de vreemdeling ingetrokken, omdat deze onvoldoende studievoortgang had geboekt tijdens zijn bacheloropleiding Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. De vreemdeling had eerder bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar dit bezwaar werd op 10 november 2022 ongegrond verklaard. Daarnaast werd op 24 november 2022 een aanvraag van de vreemdeling voor een nieuwe verblijfsvergunning afgewezen.

De rechtbank Den Haag had op 17 april 2023 de beroepen van de vreemdeling tegen de besluiten van de staatssecretaris ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.T.P. Scheers, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. In de uitspraak van de Raad van State werd onder andere ingegaan op de vraag of de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en of de beoordeling van de studievoortgang op het juiste moment had plaatsgevonden.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten tot intrekking van de verblijfsvergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de beoordeling van de studievoortgang op basis van feiten en omstandigheden op een bepaalde peildatum moet plaatsvinden, en dat de staatssecretaris niet verplicht was om rekening te houden met latere feiten die niet relevant waren voor de beoordeling op het moment van de afmelding door de onderwijsinstelling. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202302835/1/V1.
Datum uitspraak: 12 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 17 april 2023 in zaken nrs. NL22.24896 en NL23.847 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2021 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 10 november 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard (hierna: besluit I).
Bij besluit van 24 november 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen (hierna: besluit II).
Bij uitspraak van 17 april 2023 heeft de rechtbank de tegen besluit I en besluit II door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.T.P. Scheers, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.       De staatssecretaris heeft de vreemdeling, met de Saoedi-Arabische nationaliteit, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend voor het doel ‘studie’ van 1 juni 2015 tot 1 december 2021. De vreemdeling volgt de bacheloropleiding ‘Geneeskunde’ aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Het college van bestuur van de RUG heeft de vreemdeling met ingang van 1 september 2020 afgemeld bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wegens onvoldoende studievoortgang.
3.       In zijn eerste grief klaagt de vreemdeling op zichzelf terecht dat de rechtbank zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over zijn beroepsgrond dat de beoordeling of sprake is van voldoende studievoortgang moet plaatsvinden op het moment dat de staatssecretaris het besluit neemt.
De grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:1461, onder 4.5, is bij de beoordeling of voldoende studievoortgang is geboekt sprake van besluitvorming op basis van feiten en omstandigheden op een bepaalde peildatum, te weten het einde van een studiejaar. Volgens de artikelen 6.5 en 6.6 van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs stelt de RUG als onderwijsinstelling na afloop van ieder studiejaar de studievoortgang van een verblijfsvergunningplichtige student vast en meldt die student binnen één maand af bij de IND indien die student onvoldoende studievoortgang heeft geboekt en ook geen bewijsstukken heeft overgelegd van persoonlijke omstandigheden op grond waarvan de onderwijsinstelling kan bepalen om de afmelding bij de IND achterwege te laten. Het peilmoment is in dit geval dus het moment waarop dit afmeldingsbesluit is genomen. Zoals de Afdeling in die uitspraak heeft overwogen, hoeft de staatssecretaris in een geval als dit in een besluit op bezwaar dus alleen rekening te houden met latere feiten of omstandigheden, voor zover die concreet terugzien op de relevante periode die hij moet beoordelen op de peildatum waarvan hij bij het desbetreffende primaire besluit is uitgegaan. In de door de vreemdeling in dit geval aangevoerde omstandigheden, die dateren van na het peilmoment, heeft de staatssecretaris in besluit I dan ook terecht geen aanleiding gezien om af te zien van de intrekking van de verblijfsvergunning.
De rechtbank heeft over besluit II terecht overwogen dat de vreemdeling niet aan de vereisten voor de aangevraagde vergunning en daaraan verbonden beperking ‘studie’ voldoet, omdat de RUG de vreemdeling wegens onvoldoende studievoortgang heeft afgemeld en bij die afmelding is gebleven.
De grief faalt.
4.       In de derde grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over zijn beroep op artikel 21, derde lid, van Richtlijn 2016/801/EU (de Studierichtlijn) bij de bespreking van zijn betoog dat de staatssecretaris ook zelf de reden van onvoldoende studievoortgang moet beoordelen alvorens de verblijfsvergunning in te trekken. Dit kan de vreemdeling echter niet baten. Zoals de Afdeling in bovengenoemde uitspraak van vandaag, onder 4.3, heeft overwogen is het oordeel of voldoende studievoortgang is geboekt nauw verweven met de academische maatstaven die de desbetreffende onderwijsinstelling daarbij voor de desbetreffende studie hanteert. Daarnaast is het de onderwijsinstelling, en niet de staatssecretaris, die zicht heeft op het programma dat de student volgt en zijn persoonlijke omstandigheden. Gelet hierop is het primair aan de onderwijsinstelling, in dit geval de RUG, en niet aan de staatssecretaris, om te beoordelen of er persoonlijke omstandigheden waren die aan het behalen van voldoende studievoortgang in de weg stonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1425, onder 5.1). Indien een student zich niet met zo’n oordeel van de onderwijsinstelling kan verenigen, moet hij daar via de daarvoor bestaande specifieke procedures tegen opkomen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1548, onder 4.1). Niet ter discussie staat dat de vreemdeling dat in dit geval niet heeft gedaan. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat dan de afmelding moet worden beschouwd als een feitelijk gegeven, dat de staatssecretaris bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid de vergunning in te trekken tot uitgangspunt mag nemen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3580, onder 3.1). Artikel 21, derde lid, van de Studierichtlijn geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Aan de doelstelling van deze bepaling is in dit geval voldaan, doordat de RUG zijn standpunt heeft gegeven voordat de staatssecretaris tot intrekking van de verblijfsvergunning is overgegaan. Dit facultatieve procedurele voorschrift bepaalt niet welke inhoudelijke gevolgen de staatssecretaris aan de raadpleging van de onderwijsinstelling mag of moet verbinden. De handelwijze van de staatssecretaris is dan ook niet in strijd met dit voorschrift.
4.1.    De vreemdeling heeft verzocht een prejudiciële vraag te stellen over de uitleg van artikel 21, derde lid, van de Studierichtlijn. Uit het voorgaande volgt dat er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over het antwoord op de door de vreemdeling opgeworpen vraag. Gelet op de arresten van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punt 16, en 6 oktober 2021, Consorzio Italian Management, ECLI:EU:C:2021:799, punten 39 en 40, bestaat dan ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
5.       Het hoger beroep leidt ook voor het overige niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2024
392
BIJLAGE
Studierichtlijn, richtlijn 2016/801/EU (herschikking)
Artikel 21
[…]
2. De lidstaten kunnen een vergunning intrekken of, in voorkomend geval, weigeren deze te verlengen wanneer:
[…]
f) voor studenten: indien de student […] volgens het nationale recht of de bestuurlijke gebruiken onvoldoende voortgang boekt bij zijn studie.
[…]
3. In geval van intrekking kan een lidstaat bij de beoordeling van het gebrek aan voortgang bij de betreffende studie, zoals bedoeld in lid 2, onder f), de gastentiteit raadplegen.
Gedragscode internationale student hoger onderwijs, herzien 1 oktober 2022
[…]
6.5     De instelling stelt na afloop van ieder studiejaar de studievoortgang vast van de verblijfsvergunningplichtige student […]. Er is sprake van voldoende studievoortgang als 50% (of meer) van de nominale studielast voor dat (deel van het) studiejaar is behaald. […]
Bij onvoldoende studievoortgang stelt de instelling de oorzaak hiervan vast, bijvoorbeeld door een studievoortganggesprek met een studieadviseur. De instelling beoordeelt, op basis van de door student overlegde bewijsstukken, of er sprake is van persoonlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 7.51 WHW alsmede artikel 2.1 Uitvoeringsbesluit WHW, ten gevolge waarvan de student onvoldoende studievoortgang heeft geboekt.
6.6     Indien blijkt dat de verblijfsvergunningplichtige student onvoldoende studiepunten heeft behaald wordt de verblijfsvergunningplichtige student binnen een maand afgemeld bij de IND. Wanneer de instelling vaststelt dat er sprake is van persoonlijke omstandigheden zoals in het artikel 6.5 is omschreven, kan de instelling beslissen de afmelding bij de IND achterwege te laten. […]
Dezelfde persoonlijke omstandigheid mag per referentperiode slechts éénmalig worden toegepast om afmelding bij de IND achterwege te laten. Er worden afspraken met de internationale student gemaakt en vastgelegd om te voorkomen dat de student verdere vertraging oploopt en om te zorgen dat de student de voortgang boekt die noodzakelijk is om af te studeren. De instelling registreert deze situatie en het feit er geen afmelding bij de IND heeft plaatsgevonden in het dossier van de verblijfsvergunningplichtige student.
[…]
[…]