ECLI:NL:RVS:2023:903

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
202201907/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft op 11 maart 2021 besloten de verblijfsvergunning in te trekken. Dit besluit werd gevolgd door een ongegrondverklaring van het bezwaar door de staatssecretaris op 14 oktober 2021. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde op 3 maart 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 8 maart 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft terecht naar eerdere rechtspraak verwezen, waarbij is vastgesteld dat er ruimte was voor persoonlijk contact tussen de vreemdeling en de onderwijsinstelling over zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de afmelding van de vreemdeling aan het intrekkingsbesluit ten grondslag mocht leggen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202201907/1/V2.
Datum uitspraak: 8 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 3 maart 2022 in zaak nr. NL21.17775 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2021 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 14 oktober 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft in haar uitspraak terecht naar de uitspraak van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1425, verwezen. De vreemdeling stond immers ingeschreven in de periode voordat de afmelding volgde. In die periode was er ruimte voor persoonlijk contact tussen de vreemdeling en de onderwijsinstelling over zijn persoonlijke omstandigheden. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris de afmelding van de vreemdeling aan het intrekkingsbesluit ten grondslag mocht leggen.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023
802-1024