ECLI:NL:RBDHA:2023:19037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL23.13392 en NL23.13394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning voor studie en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning met het verblijfsdoel 'studie'. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 8 december 2022 de vergunning van eiser ingetrokken, omdat hij niet langer ingeschreven was bij een erkende onderwijsinstelling. Eiser, die de Bengalese nationaliteit heeft en geboren is in 1994, was vanaf 1 september 2021 in het bezit van een verblijfsvergunning voor studie. De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vergunning is ingetrokken, maar dat eiser niet in zijn verzoek kan worden gevolgd. Eiser heeft niet aangetoond dat hij zich opnieuw heeft ingeschreven bij een onderwijsinstelling, en de rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. De rechtbank wijst erop dat de intrekking van de vergunning in lijn is met de voorwaarden van de Studierichtlijn, die stelt dat een vergunning kan worden ingetrokken wanneer niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan op het beroep. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.13392 en NL23.13394
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.S. Nizamoeddin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘studie’ en beoordeelt de voorzieningenrechter eisers verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft met het besluit van 8 december 2022 eisers vergunning ingetrokken. Met het bestreden besluit van 4 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
2. De rechtbank heeft alleen het beroep op 24 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde waren hierbij, met voorafgaande mededeling, niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedag] 1994 en heeft de Bengalese nationaliteit. Vanaf 1 september 2021 had eiser een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘studie’. Omdat de studie-instelling waar eiser studeerde hem met ingang van 31 december 2021 heeft afgemeld, heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de vergunning in te trekken. Verweerder werpt hiermee barrières op door van eiser te verlangen dat hij terugkeert naar Bangladesh, zich opnieuw inschrijft bij een studie-instelling en vervolgens terugkeert naar Nederland. Dit verhoudt zich niet met de geest van de Studierichtlijn [1] die er juist voor bedoeld is om migratie vanwege studie te stimuleren en te vergemakkelijken. Daarnaast heeft verweerder bij het bestreden besluit eisers individuele omstandigheden moeten betrekken. [2] Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat het de onderwijsinstelling is die beoordeelt of sprake is van een verschoonbare reden voor onvoldoende studievoortgang.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet langer was ingeschreven bij een als referent erkende onderwijsinstelling en hij daarom niet (langer) voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. Het betoog van eiser dat verweerder hiermee barrières opwerpt door van eiser te verlangen dat hij terugkeert naar Bangladesh om vanaf daar een nieuwe studievergunning aan te vragen, slaagt niet. Ten eerste is niet gebleken dat eiser zich opnieuw heeft aangemeld bij een onderwijsinstelling. Daarnaast heeft verweerder er in het bestreden besluit op gewezen dat eiser bij een nieuwe inschrijving een nieuwe aanvraag in kan dienen en hij deze aanvraag in Nederland mag afwachten. Eisers betoog dat de intrekking van zijn studievergunning niet in lijn is met het doel van de Studierichtlijn, slaagt ook niet. In dat kader acht de rechtbank van belang dat in de Studierichtlijn expliciet is opgenomen dat een vergunning kan worden ingetrokken wanneer niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden. [3]
5.1.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte overwogen dat het de onderwijsinstelling is die beoordeelt of sprake is van een verschoonbare reden voor onvoldoende studievoortgang. Verweerder heeft hierbij terecht gewezen op rechtspraak van de hoogste bestuursrechter waaruit blijkt dat het bij uitstek aan de onderwijsinstelling die als referent optreedt is om gedurende het studiejaar toezicht te houden op de studievoortgang van de student en in het geval van achterblijvende studieresultaten in het persoonlijk contact met de student tijdens het studievoortgangsgesprek te bezien of eventueel sprake is van persoonlijke omstandigheden die een verschoonbare reden opleveren. [4] Dat ten tijde van deze rechtspraak de implementatietermijn van de huidige Studierichtlijn nog niet verstreken was en daarom enkel een beroep kon worden gedaan op de oude Studierichtlijn [5] doet hieraan niet af. De hoogste bestuursrechter heeft dit oordeel namelijk recentelijk, op 8 maart 2023, nog bevestigd. [6] Daarnaast is verweerder in het bestreden besluit ingegaan op de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij af zou moeten zien van het intrekken van eisers vergunning. Verweerder heeft in dit kader dan ook naar eisers individuele omstandigheden gekeken en heeft mogen concluderen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [7]
8. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016.
2.Zie artikel 21, zevende lid, van de Studierichtlijn.
3.Zie artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a van de Studierichtlijn.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1425, r.o. 5.1.
5.Richtlijn 2004/114/EEG.
6.Uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:903.
7.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.