ECLI:NL:RBDHA:2022:1912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
NL21.17775
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning studie wegens onvoldoende studievoortgang en persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Bengaalse nationaliteit, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'studie'. Deze vergunning werd door de staatssecretaris ingetrokken omdat de eiser per 31 augustus 2020 was afgemeld door de Haagse Hogeschool wegens onvoldoende studievoortgang. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 20 januari 2022 behandeld, maar beide partijen waren niet verschenen. Eiser stelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en dat de beoordeling van zijn studievoortgang niet bij de onderwijsinstelling lag, aangezien hij zich niet had ingeschreven voor het volgende studiejaar. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had gehandeld, omdat de verantwoordelijkheid voor de studievoortgang bij de onderwijsinstelling ligt en niet bij de staatssecretaris.

De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de staatssecretaris hadden moeten doen afzien van de intrekking van de verblijfsvergunning. Eiser had voldoende gelegenheid gehad om zich opnieuw in te schrijven voor een studie, maar had hier geen gebruik van gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17775

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiser ingetrokken met ingang van 31 augustus 2020.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2000 en bezit de Bengaalse nationaliteit. Hij is op 6 januari 2020 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘studie’. Verweerder heeft een melding ontvangen van de Haagse Hogeschool (referent) dat eiser door het College van Bestuur met ingang van 31 augustus 2020 is afgemeld wegens onvoldoende studievoortgang.
2. Bij het primaire besluit, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd, heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser met ingang van 31 augustus 2020 ingetrokken, omdat eiser niet meer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Volgens verweerder treedt hij niet in de beoordeling of er een verschoonbare reden bestaat voor het tekort aan studievoortgang. Die beoordeling wordt door de onderwijsinstelling gemaakt. Dat eiser niet op de hoogte was van de tijdelijke versoepeling van het middelenvereiste, vormt geen reden om af te wijken van de beleidsregels. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiser om op de hoogte te blijven van actuele ontwikkelingen met betrekking tot zijn studie. Verder zijn er volgens verweerder in dit geval geen bijzondere omstandigheden die dwingen tot het afwijken van de beleidsregels.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat de beoordeling van zijn persoonlijke omstandigheden niet bij referent ligt. Er is namelijk geen persoonlijk contact meer tussen eiser en referent, omdat hij zich niet heeft ingeschreven voor het volgende studiejaar. Verweerder had daarom de persoonlijke omstandigheden van eiser bij zijn beoordeling moeten betrekken. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Verder stelt eiser dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij niet heeft ingestemd met het verzoek van eiser om zijn fout te herstellen en zich opnieuw in te schrijven bij een school. Artikel 3.91b van het Vb [1] bevat een discretionaire bevoegdheid, geen verplichting. Er is geen beleid dat verweerder ertoe verplicht om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken. Verweerder handelt daarom in strijd met artikel 4:82 van de Awb. [2]
De rechtbank oordeelt als volgt.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 19, in verbinding met artikel 18, eerste lid, onder f, van de Vw [3] kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend.
5. Op grond van artikel 3.91b, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb kan, voor zover hier van belang, de verblijfsvergunning regulier die is verleend onder een beperking verband houdend met studie worden ingetrokken indien de houder daarvan niet meer studeert aan een als referent erkende onderwijsinstelling.
Beoordeling
6. Niet in geschil is dat eiser per 31 augustus 2020 niet langer studeerde aan de Haagse Hogeschool en op die datum ook geen studie aan een andere als referent erkende onderwijsinstelling volgde. Verweerder kon daarom in beginsel de aan eiser verstrekte vergunning intrekken. Eiser stelt echter dat verweerder niettemin van intrekking af had moeten zien, gelet op eisers persoonlijke omstandigheden en zijn (naar achteraf bleek onjuiste) veronderstelling dat hij niet meer aan de middeleneis voldeed.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser door de Haagse Hogeschool per 31 augustus 2020 is afgemeld vanwege onvoldoende studievoortgang. Volgens vaste rechtspraak [4] van de Afdeling [5] is het in een dergelijke situatie aan de onderwijsinstelling om te beoordelen of de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling aan voldoende studievoortgang in de weg hebben gestaan. Zoals blijkt uit de zojuist aangehaalde vaste rechtspraak, vloeit deze verantwoordelijkheidstoedeling voort uit de Nota van toelichting bij het Besluit van 24 juli 2010, houdende wijziging van het Vb. [6] Om die reden is het bestreden besluit niet in strijd met artikel 4:82 van de Awb. In die bepaling gaat het immers om verwijzing naar een vaste gedragslijn die is neergelegd in een beleidsregel. Daarvan is hier geen sprake. Verweerder mocht daarom de afmelding van eiser aan het intrekkingsbesluit ten grondslag leggen. Dat deze afmelding, zoals eiser stelt, in werkelijkheid was gelegen in het feit dat hij zich niet had ingeschreven voor het nieuwe studiejaar omdat eiser meende dat hij niet meer aan de middeleneis voldeed, leidt niet tot een ander oordeel. Het ontbreken van een inschrijving voor het studiejaar 2020/2021 vormde immers, gelet op het bepaalde in artikel 3.91b, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb, op zichzelf al een reden om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd, op grond waarvan verweerder in redelijkheid van intrekking had moeten afzien. Ook van strijd met artikel 4:84 van de Awb is geen sprake.
8. Tot slot is er geen grond voor het oordeel dat verweerder eiser ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden zijn fout te herstellen door zich opnieuw bij een onderwijsinstelling in te schrijven. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft opgemerkt, heeft eiser in zijn zienswijze van 3 november 2020 meegedeeld dat hij op 1 februari 2021 met een nieuwe studie zal starten. Vervolgens heeft verweerder nog tot 11 maart 2021 gewacht met het besluit tot intrekking. Omdat eiser in de bezwaargronden van 28 april 2021 kenbaar maakte zich alsnog uiterlijk 1 mei 2021 voor het opvolgende studiejaar te zullen inschrijven, heeft verweerder tot 14 oktober 2021 gewacht met het bestreden besluit, terwijl ook op dat moment nog altijd geen nieuwe aanvraag van een als referent erkende onderwijsinstelling voor eiser was ontvangen. Eiser heeft dan ook ruimschoots de gelegenheid gehad zich (opnieuw) voor een studie in te schrijven, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Zie de uitspraak van 26 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1425).
5.Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State.
6.Besluit modern migratiebeleid; Stb. 2010, 307.