ECLI:NL:RVS:2023:619
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 29 september 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 26 november 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verklaarde op 23 april 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 februari 2023 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvragen die aan de orde waren, waren eerder door de Afdeling beantwoord in een eerdere uitspraak.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De beslissing werd genomen door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 15 februari 2023.