ECLI:NL:RBDHA:2023:14389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
NL23.20730
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor slachtoffers van mensenhandel en de toepassing van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Ugandese vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op tijdelijke humanitaire gronden, bedoeld voor slachtoffers van mensenhandel. De aanvraag werd op 27 maart 2023 ingediend, na een aangifte van mensenhandel. De rechtbank behandelt de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 18 april 2023 werd genomen, en het daaropvolgende bestreden besluit van 20 juni 2023. De rechtbank concludeert dat de afwijzing terecht is, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van de Dublinverordening en het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat haar aanwezigheid in Nederland niet noodzakelijk is voor het strafrechtelijk onderzoek naar mensenhandel. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag op basis van paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) heeft kunnen afwijzen, en dat er geen strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiseres heeft niet aangetoond dat zij recht heeft op een verblijfsvergunning op grond van het beleid voor slachtoffers van mensenhandel. De rechtbank wijst ook op eerdere uitspraken die de toepassing van het beleid door de staatssecretaris ondersteunen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en biedt geen proceskostenveroordeling aan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20730

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] 1985 ,
van Ugandese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Pals),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar (ambtshalve) aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘tijdelijke humanitaire gronden’ bedoeld voor slachtoffers van mensenhandel.
1.1.
Bij het primaire besluit van 18 april 2023 heeft verweerder de (ambtshalve) aanvraag van eiseres van 27 maart 2023 afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 20 juni 2023 (het bestreden besluit) is verweerder bij de afwijzing van de (ambtshalve) aanvraag gebleven en is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft daarom tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2023, tezamen met zaaknummer NL23.20731, behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiseres en haar gemachtigde hebben voor de zitting vermeld niet te zullen verschijnen

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1985 en heeft de Ugandese nationaliteit. Zij is op 3 december 2022 Nederland binnengekomen.
2.1.
Op 16 december 2022 is eiseres gehoord door de politie. Van dat gehoor is een proces-verbaal opgemaakt. Eiseres heeft diezelfde dag een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: asielaanvraag) ingediend.
2.2.
Op 4 februari 2023 is eiseres door verweerder gehoord in het kader van ‘aanmeldgehoor Dublin’. Van dat gehoor is een verslag gemaakt.
2.3.
Eiseres heeft op 27 maart 2023 bij de politie aangifte gedaan van mensenhandel.
2.4.
Op 27 maart 2023 heeft de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) de kennisgeving van aangifte strafproces mensenhandel en beroep op regeling B8/3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) (Model M55) doorgestuurd naar verweerder. Verweerder heeft het Model M55, conform het beleid zoals neergelegd in paragraaf B8/3.1 van de Vc, ambtshalve aangemerkt als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Daarom is 27 maart 2023 aangemerkt als de datum van de aanvraag.
2.5.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op 12 april 2023 besloten om naar aanleiding van de aangifte van eiseres geen vervolging in te stellen. De verklaring die eiseres tegenover de politie heeft afgelegd en het nader verrichte onderzoek door de politie kunnen niet leiden tot een nader strafrechtelijk onderzoek, omdat er geen aanknopingspunten zijn voor nader opsporingsonderzoek. De aanwezigheid van eiseres in Nederland wordt niet noodzakelijk geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel, aldus het OM.
3. Verweerder heeft bij primair besluit van 18 april 2023 de aanvraag afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat op eiseres de Dublinverordening van toepassing is en dat het OM heeft bericht dat de aanwezigheid van eiseres niet noodzakelijk wordt gevonden in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel. Daarom voldoet eiseres niet aan de voorwaarden die zijn gesteld in paragraaf B8/3 van de Vc. Ook is verweerder niet gebleken dat het weigeren van de vergunningaanvraag in strijd is met het recht op familie- en privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Bij het bestreden besluit van 20 juni 2023 is verweerder bij die afwijzing gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier op tijdelijke humanitaire gronden, bedoeld voor slachtoffers van mensenhandel. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Wat partijen in de kern verdeeld houdt is of verweerder paragraaf B8/3.1 van de Vc heeft kunnen toepassen bij de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning.
7. Eiseres voert aan dat zij vanaf moment van aangifte reeds voldeed aan de voorwaarde tot medewerking aan het strafrechtelijk onderzoek naar mensenhandel. Daarmee is aan de voorwaarden van artikel 8, van de Richtlijn 2004/81/EG [1] (de Richtlijn) voldaan, nu eiseres immers dienstig is geweest voor het onderzoek of de gerechtelijke procedure. Dat het strafrechtelijk onderzoek maar 19 dagen heeft geduurd maakt niet dat er geen strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Immers, uit het sepotbesluit van 12 april 2023 blijkt dat er, naar aanleiding van haar aangifte, een opsporingsonderzoek heeft plaatsgevonden en dat de politie nader onderzoek heeft verricht. Aan dat onderzoek heeft eiseres medewerking verleend. Ten onrechte is er dan ook geen vergunning verleend op grond van artikel 3.48, eerste lid, sub of a of b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Is aan eiseres terecht geen verblijfsvergunning verleend op grond van het beleid?
7.1.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de hiervoor vermelde gronden onder 7. nagenoeg gelijkluidend zijn aan de gronden van beroep in de zaak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 25 mei 2021 [2] . Deze zaak heeft uiteindelijk geleid tot de (ook door verweerder aangehaalde) uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 november 2022 [3] . Daarnaast heeft deze rechtbank in gelijksoortige kwesties reeds eerder geoordeeld dat het beleid van verweerder, opgenomen in paragraaf B8/3 Vc, niet in strijd is met artikel 8, eerste lid, onder a, van de Richtlijn, en dat artikel 3.48 van het Vb een juiste implementatie is van artikel 8 van de Richtlijn. De rechtbank volstaat met een verwijzing naar deze uitspraken [4] waarvan de overwegingen in deze uitspraak geacht moeten worden te zijn overgenomen. Wat eiseres daarover in beroep heeft aangevoerd, maakt dat niet anders.
7.2.
Uit eerder vermelde uitspraak van de Afdeling van 4 november 2022 volgt dat een verblijfsvergunning, zoals door eiseres aangevraagd, alleen verleend mag worden als aan alle in het eerste lid genoemde voorwaarden van artikel 8 van de Richtlijn is voldaan. Daarin leest de rechtbank dat dus moet zijn vastgesteld dat de aanwezigheid van de vreemdeling dienstig is ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek. Logischerwijs is daarvoor enig onderzoek nodig. Dat betekent -voor zover in deze zaak van belang- dat de lidstaat moet beoordelen of de aanwezigheid van de vreemdeling dienstig is voor het onderzoek naar mensenhandel. Het beleid van verweerder ten aanzien van Dublinclaimanten dat de verblijfsvergunning pas wordt verleend als het OM heeft beslist dat het verblijf van de vreemdeling dienstig (noodzakelijk) is voor het onderzoek, is met deze bepaling in overeenstemming. De lezing van eiseres, namelijk dat het enkele feit dat zij aangifte heeft gedaan, al voldoende zou zijn om verweerder te verplichten een verblijfstitel af te geven, vindt geen steun in artikel 8, eerste lid, van de Richtlijn. Daarmee zou immers de in het eerste lid onder a genoemde voorwaarde van artikel 8 van de Richtlijn alle betekenis verliezen. [5] Verweerder heeft terecht en voldoende geconcludeerd dat eiseres niet heeft voldaan aan de voorwaarden uit het beleid op grond waarvan de verblijfsvergunning wordt verleend. In de sepotbeslissing van het OM is immers vermeld dat de aangifte niet tot een nader strafrechtelijk onderzoek in Nederland kan leiden en de aanwezigheid van eiseres in Nederland daarom niet langer noodzakelijk is. Het onderzoek dat door het OM is verricht was erop gericht om te bezien of er een nog opsporings- en/of vervolgingsonderzoek nodig was waarbij de verdere aanwezigheid van eiseres noodzakelijk was. In het OM-besluit is geconcludeerd dat dit niet noodzakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. Dat eiseres medewerking heeft verleend aan het onderzoek dat aan dit OM-besluit voorafging maakt dat niet anders. Voor zover eiseres zich niet in het OM-besluit kan vinden, heeft verweerder terecht overwogen dat zij een beklagprocedure bij het gerechtshof kan starten. De beroepsgrond kan niet slagen.
7.3.
Eiseres stelt verder dat zij als gevolg van het niet verlenen van de B8-vergunning is benadeeld. Met verweerders besluit worden eiseres rechten ontzegd die haar toekomen als slachtoffer van mensenhandel, zoals (effectieve) toegang tot bijstand, bescherming en voorzieningen. Daarom is het beleid in strijd met de Slachtofferrichtlijn [6] en met de Richtlijn 2011/36.
De tweede vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of het beleid als gevolg heeft gehad dat slachtoffers van mensenhandel worden beperkt in hun rechten?
7.4.
Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiseres niet wordt gevolgd in haar bezwaar dat zij als slachtoffer van mensenhandel niet de bescherming en rechten toekomt die zij behoort te ontvangen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eiseres, zo lang zij rechtmatig verblijf heeft, op grond van de Opvangrichtlijn en de Regeling verstrekkingen asielzoekers in aanmerking komt voor opvang en voorzieningen. Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers houdt volgens verweerder tijdens het verblijf in de opvang rekening met de specifieke situatie van kwetsbare personen, waaronder slachtoffers van mensenhandel. Daarnaast kan eiseres beroep doen op kosteloze rechtsbijstand. Eiseres heeft niet geconcretiseerd en ook niet is gebleken dat er andere rechten zouden zijn waar eiseres geen beroep meer op heeft kunnen doen.
Onderscheid Dublinclaimanten en andere vreemdelingen
8. Ook voert eiseres aan dat op grond van het beleid groepen ongelijkwaardig behandeld worden en dat zij hierdoor ernstig benadeeld is. Het op verschillende wijzen toepassen van artikel 8 van de Richtlijn ten aanzien van verschillende groepen is onrechtmatig en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, waarbij gewezen is naar een aantal artikelen waarvan eiseres stelt dat de daarin gemaakte overwegingen tot de hare worden gemaakt [7] . Verweerders beleid is ingegeven door politieke motieven en ziet op het terugdringen van het aantal Dublinclaimanten dat aanspraak wil maken op de verblijfsregeling mensenhandel. Dit is in strijd met het doel en nuttig effect van de Richtlijn.
De derde vraag die beantwoord moet worden is, of toepassing van het beleid leidt tot een ongelijke behandeling die niet te rechtvaardigen is?
8.1.
Verweerder heeft, naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom het gemaakte onderscheid tussen Dublinclaimanten en niet-Dublinclaimanten in zijn beleid gerechtvaardigd is. Het verschil in beleid is niet in strijd met het doel of nuttig effect van de Richtlijn, want de doelstelling van de Richtlijn is een verblijfstitel in te voeren voor de betrokken onderdanen van derde landen die hun medewerking verlenen aan de bestrijding van mensensmokkel. [8] Die doelstelling blijft gewaarborgd indien de Dublinclaimant op grond van de Richtlijn dezelfde minimumbescherming toekomt als de niet-Dublinclaimant. Dat is het geval, want de Dublinclaimant kan op grond van het beleid, samengevat, aangifte doen van mensenhandel, de aangifte wordt onderzocht en als het OM dat wenselijk acht voor het onderzoek, mag de Dublinclaimant gedurende het onderzoek op het grondgebied van de staat blijven. Dat, zoals eiseres betoogt, in het beleid geen onderscheid mag worden gemaakt tussen verschillende categorieën vreemdelingen omdat de Richtlijn zelf zulk onderscheid niet maakt, heeft verweerder niet hoeven volgen. Verweerder heeft daarbij kunnen wijzen op de omstandigheid dat het verlenen van een verblijfsvergunning aan een Dublinclaimant, zonder te weten of daadwerkelijk wordt voldaan aan de vereisten van artikel 8 van de Richtlijn, tot gevolg heeft dat Nederland verantwoordelijk wordt voor de asielaanvraag. Verweerder geeft hiermee een legitieme reden om het gemaakte onderscheid te rechtvaardigen. Daarnaast wijst de rechtbank op eerdervermelde uitspraak van de Afdeling van 4 november 2022. In rechtsoverweging 4.1.3 heeft de Afdeling geoordeeld dat het in WBV 2019/10 gemaakte onderscheid tussen Dublinclaimanten en andere vreemdelingen gerechtvaardigd is. Het onderscheid dat door de beleidswijziging van 1 augustus 2019 is ontstaan tussen Dublinclaimanten en andere vreemdelingen, is gerechtvaardigd. [9] Dublinclaimanten en andere vreemdelingen hebben immers geen vergelijkbare situatie. Bovendien staat de Richtlijn er niet aan in de weg dat beide groepen verschillend worden behandeld, zolang voor beide groepen maar wordt voldaan aan de minimale waarborgen van de Richtlijn. Ook dat volgt uit de juist genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 november 2022. Wat eiseres heeft aangevoerd geeft verder geen grond voor het oordeel dat de uitspraak van de Afdeling op dit punt in strijd zou zijn met het arrest van het Hof van Justitie van
20 oktober 2022 [10] .
8.2.
De verwijzingen van eiseres naar de hiervoor vermelde artikelen van onderzoeksjournalisten en de andere rapporten treffen geen doel. Zo ziet het rapport van 8 juli 2022 van EMM op Nigeriaanse criminele netwerken. Eiseres komt echter uit Oeganda. Daarnaast staan de in die rapporten gedane voorstellen en aanbevelingen voor beleidswijzigingen los van het bestreden besluit en bieden geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel over de vraag of verweerder de aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen.
Is eiseres ten onrechte geen bedenktijd aangeboden?
9. Ook deze beroepsgrond kan niet slagen. Omdat vaststaat dat eiseres op het moment dat verweerder het besluit van 20 juni 2023 nam een Dublinclaimant was en het OM op 12 april 2023 heeft bericht dat de aanwezigheid van eiseres niet noodzakelijk wordt geacht als hiervoor bedoeld, voldoet eiseres niet aan de voorwaarden van artikel 8, eerste lid, van de Richtlijn. Omdat het gaat om cumulatieve voorwaarden, is het voor de zaak van eiseres niet van doorslaggevend belang de aanvang van de bedenktijd vast te stellen en behoeft haar betoog over artikel 6 van de richtlijn en over artikel 13 van het Verdrag van Warschau [11] geen bespreking (zie ook de genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 november 2022, rechtsoverweging 2.1.3). Wat eiseres aanvoert geeft de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. Bovendien stelt verweerder terecht dat de vraag of al dan niet een (formele) bedenktijd aan eiseres gegund had moeten worden ziet op de periode vóór de ambtshalve aanvraag die tot het bestreden besluit heeft geleid en daarom niet van belang is. Ook al zou aan eiseres bedenktijd zijn gegeven, dan wil dat, zoals verweerder terecht stelt, niet zeggen dat verweerder dan een ander inhoudelijk besluit zou hebben genomen. De stelling van eiseres dat zij door het niet geven van bedenktijd is benadeeld, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft – en dat is ook niet in geschil – al die tijd rechtmatig verblijf gehad op grond van haar asielaanvraag en is er – overeenkomstig het doel van de Richtlijn – geen dreiging van onmiddellijke uitzetting geweest. Daarnaast had eiseres aanspraak op voorzieningen.
Horen
10. De rechtbank oordeelt, anders dan eiseres betoogt, dat op voorhand redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander besluit, gelet op het primaire besluit en de bezwaargronden. Verweerder hoefde eiseres daarom niet te horen in bezwaar.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie, 29 april 2004.
3.ECLI:NL:RVS:2022:3184, recentelijk bevestigd op 27 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:347 en op 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:619.
4.Zie 26 april 2021 (ECLI:NL:RBNNE:2021:1737), uitspraak van 5 oktober 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4309, 20 april 2022 (ECLI:NL:RBNNE:2022:1235), uitspraak van 7 juli 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, ECLI:NL:RBDHA:2023:9899 en zie de uitspraak van 31 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12983.
5.Zie ook de uitspraken hiervoor vermeld onder voetnoot 4.
6.Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JB.
7.Artikel van 24 mei 2022 van onderzoeksjournalisten Monica Lam en Sofia Turati voor Lost of Europe: ‘Nederland stuurt slachtoffers mensenhandel terug naar Italië ondanks risico op herhaalde uitbuiting’, een onderzoek van het Leger des Heils in het rapport ‘In Europa uitgebuit, nergens beschermd; een onderzoek naar de bescherming van slachtoffers van mensenhandel met een dublinclaim’ van Meeuw Kollen, Annemarie Heeringa en Vera Vrienze van juni 2022 en een rapport van 8 juli 2022 van het Expertisecentrum Mensenhandel & Mensensmokkel: “Structuur en modus operandi van Nigeriaanse criminele netwerken”.
8.Zie Considerans 20 en artikel 1 van Richtlijn 2004/81.
9.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 7 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:9899, r.o. 8.1.
10.Zaaknummer C-66/21, ECLI:EU:C:2022:809.
11.Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, Warschau, 16 mei 2005.