202306081/1/R2.
Datum uitspraak: 22 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant A], [appellante B], [appellant C], [appellante D] en [appellante E], allen wonend te Poortvliet, gemeente Tholen,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Tholen,
verweerder.
Procesverloop
sac
[appellant A] en anderen en [appellante E] hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 februari 2023, welke procedure bij de Afdeling is geregistreerd onder nummer 202302422/1/R2.
[appellant A] en anderen en [appellante E] hebben beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen door het college van een nieuw besluit op hun bezwaren.
De rechtbank heeft dit beroep aan de Afdeling doorgezonden.
Overwegingen
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2. [appellant A] en anderen en [appellante E] hebben het college bij brief van 19 juli 2023 in gebreke gesteld, omdat het college op dat moment nog steeds niet had beslist op het bezwaar en dus geen gevolg had gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 16 februari 2023. [appellant A] en anderen en [appellante E] verzoeken de Afdeling hun beroep gegrond te verklaren en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit te vernietigen. Verder verzoeken zij de Afdeling het college op te dragen om binnen een termijn van 2 weken de beslissing op bezwaar bekend te maken, het college te veroordelen om de inmiddels verbeurde wettelijke dwangsom op grond van artikel 4:17 van de Awb te betalen en om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat het college een dwangsom verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden.
3. Omdat de rechtbank in haar uitspraak van 16 februari 2023, waartegen [appellant A] en anderen en [appellante E] hoger beroep bij de Afdeling hebben ingesteld, heeft bepaald dat het college alleen een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant A] en anderen moet nemen, is het beroep voor zover ingesteld door [appellante E] niet-ontvankelijk. De omstandigheid dat in hoger beroep nog zal moeten worden beoordeeld of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat [appellante E] geen belanghebbende is, leidt niet tot een ander oordeel.
4. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep gelijkgesteld met een besluit. Gezien het hoger beroep tegen de uitspraak van 16 februari 2023 en gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, is de Afdeling bevoegd om te oordelen over het beroep van [appellant A] en anderen tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op hun bezwaar. Daarbij wordt opgemerkt dat op de behandeling van dit beroep zelf artikel 6:24 van de Awb niet van toepassing is. Mede gelet op de korte beslistermijn van artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb kan de uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 februari 2023 niet worden afgewacht en zal de Afdeling nu bij afzonderlijke uitspraak op het beroep beslissen. Hierbij is verder van belang dat als het college ter uitvoering van de opdracht van de rechtbank in haar uitspraak van 16 februari 2023 alsnog een besluit op het bezwaar neemt, tegen dat besluit op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb één of meer beroepen van rechtswege bij de Afdeling ontstaan en dit besluit bij de behandeling van het hoger beroep tegen de uitspraak van 16 februari 2023 wordt betrokken. Dit kan een efficiënte rechtsgang en een zogenoemde finale beslechting van de geschillen bevorderen.
5. Vaststaat dat het college niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van [appellant A] en anderen. Het beroep voor zover ingesteld door hen is kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet-tijdig nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant A] en anderen dient te worden vernietigd.
6. Wat betreft het door [appellant A] en anderen gedane verzoek de door het college verbeurde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast te stellen overweegt de Afdeling als volgt. Artikel 7:14 van de Awb, dat deel uitmaakt van Afdeling 7.2 "Bijzondere bepalingen over bezwaar", verklaart § 4.1.3.2 "Dwangsom bij niet tijdig beslissen" en daarmee dus ook artikel 4:17 van de Awb van toepassing op besluiten op grond van Afdeling 7.2. Uitgaande van de ontvangst van de ingebrekestelling door het college op 20 juli 2023 is de eerste dag waarop ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb, een dwangsom is verschuldigd, 4 augustus 2023. Omdat er inmiddels meer dan 42 dagen zijn verstreken na deze datum, is de maximale dwangsom verbeurd. Ingevolge artikel 8:55c, gelezen in samenhang met artikel 4:17, tweede lid, van de Awb, stelt de Afdeling de door het college verbeurde dwangsom daarom vast op een bedrag van € 1.442,00.
7. Het college dient alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van [appellant A] en anderen. De Afdeling zal daartoe een termijn op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb van 10 weken na verzending van deze uitspraak stellen.
8. De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat het college een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het college in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. De Afdeling zal de hoogte van deze dwangsom vaststellen op een bedrag van € 100,00 per dag, met een maximum van € 15.000,00.
9. Het college moet de proceskosten vergoeden. Daarbij zal de Afdeling een wegingsfactor van 0,5 (licht) hanteren.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep voor zover ingesteld door [appellante E] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor zover ingesteld door [appellant A], [appellante B], [appellant C] en [appellante D] gegrond;
III. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van [appellant A], [appellante B], [appellant C] en [appellante D];
IV. draagt het college van burgemeester en wethouders van Tholen op om uiterlijk binnen 110 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Tholen aan [appellant A], [appellante B], [appellant C] en [appellante D] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee het college van burgemeester en wethouders van Tholen de hiervoor genoemde termijn voor de bekendmaking van het besluit overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 per dag bedraagt, met een maximum van € 15.000,00;
VI. stelt de door het college van burgemeester en wethouders van Tholen verbeurde dwangsom, als bedoeld in artikel 8:55c, gelezen in verbinding met artikel 4:17, van de Algemene wet bestuursrecht, vast op een bedrag van € 1.442,00;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tholen tot vergoeding van bij [appellant A], [appellante B], [appellant C] en [appellante D] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Tholen aan [appellant A], [appellante B], [appellant C] en [appellante D] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2023
195-209
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen
Titel 1.1. Definities en reikwijdte
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Afdeling 4.1.3. Beslistermijn
§ 4.1.3.2. Dwangsom bij niet tijdig beslissen
Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
Artikel 4:18
Het bestuursorgaan stelt de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
Hoofdstuk 6. Algemene bepalingen over bezwaar en beroep
Afdeling 6.1. Inleidende bepalingen
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a. […], en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Afdeling 6.2. Overige algemene bepalingen
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
[…]
Artikel 6:12
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2. Het eerste lid geldt ook indien het bezwaar is gemaakt of het beroep is ingesteld nadat het bestuursorgaan het bestreden besluit heeft ingetrokken, gewijzigd of vervangen.
3. Het bestuursorgaan stelt het nieuwe besluit onverwijld ter beschikking aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.
4. Indien een ander orgaan een bezwaar- of beroepschrift tegen het nieuwe besluit ontvangt, zendt het dit met toepassing van artikel 6:15, eerste en tweede lid, door.
5. De bestuursrechter kan het beroep tegen het nieuwe besluit echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
6. Intrekking of vervanging van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
Artikel 6:20
1. Indien het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, blijft het bestuursorgaan verplicht dit besluit te nemen, tenzij de belanghebbende daarbij als gevolg van de beslissing op het beroep geen belang meer heeft.
2. Het bestuursorgaan stelt een besluit als bedoeld in het eerste lid onverwijld ter beschikking aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.
3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
4. De beslissing op het beroep kan echter worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt of ingesteld.
5. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
Artikel 6:24
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Hoofdstuk 7 Bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep
Afdeling 7.2 Bijzondere bepalingen over bezwaar
Artikel 7:10
1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
[…]
3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.
[…]
Artikel 7:14
Artikel 3:6, tweede lid, afdeling 3.4, de artikelen 3:41 tot en met 3:45, afdeling 3.7, met uitzondering van artikel 3:49 en titel 4.1, met uitzondering van de artikelen 4:14, eerste lid, en 4:15, eerste lid, onderdeel b, tweede lid, onderdelen b en c, derde lid en vierde lid en paragraaf 4.1.3.2, zijn niet van toepassing op besluiten op grond van deze afdeling.
Hoofdstuk 8. Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter
Titel 8.1. Algemene bepalingen over het beroep in eerste aanleg
Afdeling 8.1.1. Bevoegdheid
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:6
1. Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
[…]
Afdeling 8.2.4 Vereenvoudigde behandeling
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Afdeling 8.2.4a Beroep bij niet tijdig handelen
Artikel 8:55b
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, doet de bestuursrechter binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht.
2. Indien de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht, deelt hij dit zo spoedig mogelijk aan partijen mede.
3. Indien de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht, behandelt hij het beroep zo mogelijk met toepassing van artikel 8:52. In dat geval doet de bestuursrechter zo mogelijk binnen dertien weken uitspraak.
Artikel 8:55c
Indien het beroep gegrond is, stelt de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:55d
1. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2. De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.