ECLI:NL:RBZWB:2023:1113

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3955
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen inzake de omgevingsvergunning voor het bouwen van een loods

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 27 juli 2021 waarin hun bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens het ontbreken van belanghebbendheid. De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2023 op zitting behandeld, waarbij eiser 3 en eiser 6 met hun gemachtigde aanwezig waren. Namens het college van burgemeester en wethouders was mr. R.A. Advocaat aanwezig, evenals de vergunninghouder.

De rechtbank onderzoekt of het college eisers terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt. De vergunninghouder had op 23 november 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een loods, welke op 15 januari 2021 werd verleend. Eisers maakten bezwaar, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat het college artikel 7:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet heeft geschonden, omdat de overige bezwaarmakers hadden aangegeven niet gehoord te willen worden.

De rechtbank concludeert dat eisers 7, 8, 9 en 10 ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Zij wonen op een afstand van ongeveer 120 meter van het bouwplan en hebben mogelijk zicht op het project. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de bezwaren van deze eisers betreft en draagt het college op om deze bezwaren inhoudelijk te behandelen. Daarnaast wordt het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers, waaronder reiskosten en kosten voor rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3955 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2023 in de zaak tussen

1. [naam eiser 1]uit [plaatsnaam] ,
2. [naam eiser 2]uit [plaatsnaam] ,
3. [naam eiser 3]uit [plaatsnaam] ,
4. [naam eiser 4]uit [plaatsnaam] ,
5. [naam eiser 5]uit [plaatsnaam] ,
6. [naam eiser 6]uit [plaatsnaam] ,
7. [naam eiser 7]uit [plaatsnaam] ,
8. [naam eiser 8]uit [plaatsnaam] ,
9. [naam eiser 9]uit [plaatsnaam] ,
10. [naam eiser 10]uit [plaatsnaam] .
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. J.A. de Boe),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam vergunninghouder] uit [plaatsnaam] (de vergunninghouder).

Inleiding

1 In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 27 juli 2021 waarin de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens het ontbreken van belanghebbendheid.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser 3 en eiser 6 zijn met hun gemachtigde op zitting verschenen. Namens het college van burgemeesters en wethouders is mr. R.A. Advocaat verschenen. Vergunninghouder is ook verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt of het college eisers terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1
De rechtbank verklaart het beroep (deels) gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2
De rechtbank gaat uit van de volgende in geding van belang zijnde feiten en omstandigheden:
De vergunninghouder heeft op 23 november 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een loods.
Het college heeft op 15 januari 2021 de omgevingsvergunning verleend.
Eisers hebben hiertegen op 25 februari 2021 bezwaar gemaakt.
De commissie van advies voor de bezwaarschriften (hierna: commissie) heeft geadviseerd de bezwaarschriften van eisers niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van belanghebbendheid en het bestreden besluit in stand te laten.
Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Horen in elkaars aanwezigheid
3.1
Eisers hebben betoogd dat niet alle bezwaarmakers in elkaars aanwezigheid zijn gehoord in strijd met artikel 7:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De bezwaarmakers, buiten eisers, waren niet aanwezig op de hoorzitting.
3.2
Het college heeft betoogd dat de overige bezwaarmakers hadden aangegeven niet tijdens een hoorzitting gehoord te willen worden.
3.3
Op grond van artikel 7:6, eerste lid, van de Awb worden belanghebbenden in elkaars aanwezigheid gehoord. Dit is gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat het college artikel 7:6, eerste lid, van de Awb niet heeft geschonden. De overige bezwaarmakers hebben namelijk afgezien van hun recht om gehoord te worden. Dit levert daarom geen strijd met artikel 7:6, eerste lid, van de Awb op.
Belanghebbendheid
4.1
Eisers hebben betoogd dat hun bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Een bezwaar kan enkel niet-ontvankelijk zijn op grond van artikel 6:6 van de Awb. De heroverweging van het ontvankelijke besluit kan alleen leiden tot herroeping of in stand laten van het besluit, maar niet tot niet-ontvankelijkheid. Daarnaast zijn eisers ten onrechte niet aangemerkt als belanghebbende. Het college is uitgegaan van onjuiste afstanden tot de woningen van eisers. De afstanden hadden gemeten moeten worden vanaf de perceelgrens. Gelet op de korte afstand tot het bouwplan en het feit dat alle eisers zicht hebben op het bouwplan, zullen zij gevolgen van enige betekenis ondervinden. Zelfs indien twijfel zou zijn over de vraag of de gevolgen voor eisers van enige betekenis zijn, dienen eisers het voordeel van de twijfel te krijgen, gelet op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling). [1]
4.2
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is een belanghebbende degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moeten eisers een objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
4.3
Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het beluit, zoals een vergunning, toestaat, is in beginsel belanghebbend bij dat besluit. De Afdeling heeft overwogen dat het criterium “gevolgen van enige betekenis” als correctie op dat uitgangspunt dient. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij dat besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, moet er worden gekeken naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat. De factoren dienen worden bekeken in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [2]
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het college eisers 7, 8, 9 en 10 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van belanghebbendheid. Eisers 7, 8, 9 en 10 wonen om en nabij 120 meter van het bouwplan af. De Afdeling heeft eerder overwogen dat wanneer niet uitgesloten kan worden dat een persoon vanaf zijn perceel zicht heeft op een projectlocatie, deze persoon als belanghebbende wordt aangemerkt en als partij aan het geding kan deelnemen. [3] Eisers stellen terecht dat de Afdeling heeft overwogen dat wanneer twijfel mogelijk is over de vraag of de gevolgen van enige betekenis zijn, bezwaarmakers het voordeel van de twijfel krijgen. [4] Gelet op het feit dat zij op relatief korte afstand tot het bouwplan wonen en dat niet uitgesloten kan worden dat zij vanuit hun woning zicht hebben op het bouwplan, is de rechtbank van oordeel dat zij gevolgen van enige betekenis ondervinden door de verleende omgevingsvergunning.
4.5
De rechtbank is voorts van oordeel dat het college terecht heeft geoordeeld dat de overige eisers geen belanghebbende zijn bij de verleende omgevingsvergunning. Zij wonen op een grotere afstand van het bouwplan af en hebben van hun woning geen tot nauwelijks zicht op het bouwplan. De overige eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden van de verleende omgevingsvergunning. Dat het college pas na het advies van de commissie heeft geoordeeld dat het bezwaren niet-ontvankelijk zijn, doet daar niet aan af. Het in behandeling nemen van een bezwaar en het houden van een hoorzitting verzet zich niet tegen het (uiteindelijk) niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van belanghebbendheid.

Conclusie en gevolgen

5.1
Het beroep is gegrond voor zover de bezwaren van eisers 7, 8, 9 en 10 niet-ontvankelijk zijn verklaard. Dit betekent dat eisers 7, 8, 9 en 10 belanghebbend zijn bij de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover de bezwaren van eisers 7, 8, 9 en 10 niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het college zal deze bezwaren alsnog inhoudelijk moeten behandelen.
5.2
Daarnaast zal het college deels worden veroordeeld in de door eiser 3 en 6 gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat deze kosten op rond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor eiser 3 en 6 worden vastgesteld op € 19,76 aan reiskosten. De rechtbank veroordeelt het college echter enkel voor € 9,88 in de gemaakte proceskosten, aangezien het beroep op zitting is behandeld tegelijkertijd met het beroep met zaaknummer 21/3956 WABOA.
5.3
Met betrekking tot het verzoek van eisers om proceskostenvergoeding voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand overweegt de rechtbank als volgt. De in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht bedoelde kostenveroordeling kan uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Afdeling heeft overwogen dat een familierechtelijke relatie er op zichzelf niet aan in de weg staat dat een gemachtigde als derde wordt aangemerkt. Evenmin staat een familierelatie aan het beroepsmatige karakter van verleende rechtsbijstand in de weg, met dien verstande dat in het geval rechtsbijstand wordt verleend door een persoon die behoort tot het huishouden van de belanghebbende, in beginsel moet worden aangenomen dat deze niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend. [5]
De rechtbank ziet aanleiding om te oordelen dat de gemachtigde beroepsmatige bijstand heeft verleend aan eisers, met uitzondering van eiseres 4. De gemachtigde is namelijk de echtgenoot van eiseres 4 en ook woonachtig aan de [adres] 9, te [plaatsnaam] . De rechtsbijstand voor haar is niet op zakelijke basis verleend. Nu wel op zakelijke basis rechtsbijstand aan de overige eisers is verleend, zal de rechtbank een kostenvergoeding voor rechtsbijstand aan hen uitspreken (1 punt voor het indienen van beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 juli 2021, voor zover daarin de bezwaren van eisers 7, 8, 9 en 10 niet-ontvankelijk zijn verklaard;
- draagt het college op voor deze bezwaren een nieuw, inhoudelijk besluit op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 9,88 aan proceskosten (reiskosten) aan eisers;
- veroordeelt het college tot betaling van de proceskosten in de vorm van rechtsbijstand tot een bedrag van € 1674,- aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 16 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.ABRvS 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:499.
2.ABRvS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
3.ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3521.
4.ABRvS 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:499.
5.ABRvS 7 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY242474.