ECLI:NL:RBROT:2024:1946

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/8222
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming en dwangsom bij niet-tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een natuurlijke persoon uit [plaatsnaam], en de Belastingdienst/Toeslagen als verweerder. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de Belastingdienst, maar de Belastingdienst heeft niet tijdig een besluit genomen. De rechtbank had de Belastingdienst eerder opgedragen om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen, maar deze termijn is met meer dan 150 dagen overschreden. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, omdat er geen sprake is van weigerachtigheid van de Belastingdienst. De rechtbank stelt vast dat de hoofdoorzaak van de overschrijding van de beslistermijnen niet ligt bij de Belastingdienst zelf, maar bij de wetgever, die onhaalbare beslistermijnen heeft vastgesteld.

Eiseres heeft verzocht om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen, maar de rechtbank oordeelt dat zij daar niet bevoegd voor is. Eiseres kan deze vordering alleen bij de burgerlijke rechter indienen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en de Belastingdienst opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiseres. Tevens moet de Belastingdienst het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden en is de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8222
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2024 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Met de uitspraak van 19 juni 2023 (ROT 23/1409) heeft de rechtbank verweerder opgedragen een besluit te nemen op het bezwaar van eiseres tegen de beschikking van 13 januari 2022 met kenmerk UHT-DC I.
Eiseres heeft opnieuw beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
Niet in geschil is dat verweerder in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Omdat de rechtbank verweerder eerder heeft opgedragen een besluit te nemen, hoefde eiseres verweerder niet opnieuw in gebreke te stellen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673). Het maximum van de eerder door de rechtbank opgelegde dwangsom is bereikt. Het beroep is daarom gegrond.
In de vorige uitspraak heeft de rechtbank een nadere beslistermijn bepaald. Verweerder heeft die termijn inmiddels met ten minste 150 dagen overschreden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding af te wijken van het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb. Verweerder moet binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit op het bezwaar van eiseres bekendmaken.
4. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Indien een sterke prikkel nodig is (hetzij vanwege gebleken weigerachtigheid van het bestuursorgaan, hetzij vanwege het grote belang), wordt de dwangsom bepaald op € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sterke prikkel nodig. De hoofdoorzaak van de structurele overschrijding van de beslistermijnen ligt niet bij de organisatie en capaciteit van verweerder, maar bij de wetgever, die bewust een regeling met feitelijk onhaalbare beslistermijnen heeft aanvaard (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209, r.o. 19 en 21). Van gebleken weigerachtigheid is daarom geen sprake. Evenmin is gebleken dat het belang van eiseres zo groot is, dat een hogere dwangsom gerechtvaardigd is. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom daarom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
5. Eiseres heeft verzocht de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom vast te stellen. De bestuursrechter is daartoe niet bevoegd. Ingevolge artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb kan de dwangsom ten uitvoer worden gelegd met toepassing van artikel 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eiseres kan deze vordering uitsluitend bij de burgerlijke rechter instellen.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de proceskostenveroordeling een wegingsfactor van 0,25 moet worden toegepast, omdat de zaak van zeer licht gewicht is. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7513 en een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482. De rechtbank oordeelt anders. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling zijn zaken over niet-tijdig beslissen van licht gewicht, zodat een wegingsfactor van 0,5 moet worden toegepast (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:591, de uitspraak van 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4784 en de uitspraak van 16 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:657). De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding daarvan af te wijken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom vast te stellen;
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiseres;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van R.F.J.B. ten Thije, ook genoemd Boonkkamp griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 maart 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.