ECLI:NL:RVS:2013:493

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
201210568/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap op basis van bewijsnood en identiteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 20 september 2012 haar beroep ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek om het Nederlanderschap, dat door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 25 november 2011 werd afgewezen. De minister stelde dat de identiteit en nationaliteit van [appellante] niet konden worden vastgesteld, omdat zij geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument had overgelegd. De rechtbank bevestigde deze afwijzing en oordeelde dat [appellante] niet in bewijsnood verkeerde, ondanks haar claim dat zij als etnisch Armeense in Azerbeidzjan geen identiteitsdocumenten kon verkrijgen.

Tijdens de zitting op 27 juni 2013 werd de zaak behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. A.C. Rop, verdedigde het standpunt van de minister. De Afdeling overwoog dat het aan [appellante] was om haar identiteit en nationaliteit aan te tonen, en dat de staatssecretaris in redelijkheid kon eisen dat zij dit deed door middel van de vereiste documenten. De Afdeling concludeerde dat [appellante] niet voldoende had aangetoond dat zij niet in staat was om de benodigde documenten te verkrijgen, en dat haar stelling dat zij niet naar Azerbeidzjan kon reizen onvoldoende was onderbouwd.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat [appellante] niet in bewijsnood verkeerde. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de staatssecretaris van het horen in de bezwaarfase mocht afzien, omdat er geen reden was om aan te nemen dat het bezwaar zou leiden tot een andersluidend besluit. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201210568/1/V6.
Datum uitspraak: 24 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 september 2012 in zaak nr. 12/514 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister), thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris).
Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2011 heeft de minister het verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 27 maart 2012 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 september 2012 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2013, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.C. Rop, advocaat te Den Haag, is verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Uit de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding) volgt dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan de staatssecretaris is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201101945/1/V6) is de verlening van het Nederlanderschap, gelet op de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris dan ook bevoegd om te eisen dat de desbetreffende verzoeker op de in de Handleiding neergelegde wijze zijn identiteit en nationaliteit aantoont, onder meer door het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort). Nu voor de verlening van het Nederlanderschap vereist is dat de desbetreffende verzoeker zijn identiteit en nationaliteit aantoont, mag van een verzoeker die stelt in dit verband in bewijsnood te verkeren worden gevergd dat hij dit aantoont.
3. De staatssecretaris heeft het verzoek van [appellante] afgewezen omdat haar identiteit en nationaliteit niet kunnen worden vastgesteld. Niet in geschil is dat [appellante] bij haar verzoek geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd. Evenmin is in geschil dat [appellante] houdster is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet in bewijsnood verkeert. Aangezien zij etnisch Armeense is kan zij van de Azerbeidzjaanse autoriteiten geen identiteitsdocumenten verkrijgen. Uit verschillende thematische en algemene ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken blijkt volgens [appellante] dat etnische Armeniërs in Azerbeidzjan problemen ondervinden bij het verkrijgen van identiteitskaarten en paspoorten en is het een feit van algemene bekendheid dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten geen documenten aan etnische Armeniërs verstrekken. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij naar Azerbeidzjan zou kunnen reizen. De mate van discriminatie van Armeniërs is in Azerbeidzjan zodanig ernstig dat sprake is van een noodsituatie, zodat dat niet van haar kon worden verlangd, aldus [appellante].
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij van de Azerbeidzjaanse autoriteiten geen gelegaliseerde geboorteakte en een paspoort kan verkrijgen. Dat [appellante] zowel de autoriteiten in Azerbeidzjan als de Azerbeidzjaanse ambassade in Den Haag heeft verzocht om afgifte van deze documenten, zonder schriftelijk antwoord daarop te hebben ontvangen, is daartoe onvoldoende. Dit geldt evenzeer voor de stelling van [appellante] dat zij via telefonisch contact met de consul heeft geprobeerd om bedoelde documenten te verkrijgen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit het thematische ambtsbericht inzake Azerbeidzjan van juli 2011 en het algemeen ambtsbericht inzake Azerbeidzjan van 23 mei 2012 niet volgt dat het onmogelijk is documenten van de Azerbeidzjaanse autoriteiten te verkrijgen.
4.2. Het betoog van [appellante] dat niet van haar kan worden verlangd dat zij naar Azerbeidzjan reist slaagt evenmin. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 17 oktober 2012 in zaak nr. 201112941/1/V6) volgt dat, indien aan degene die een verzoek om hem het Nederlanderschap te verlenen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, het uitgangspunt is dat zich geen asielgerelateerde gronden voordoen waaruit volgt dat van hem niet kan worden gevergd naar zijn land van herkomst te reizen om aldaar een geboorteakte en een paspoort te verkrijgen.
[appellante] heeft er destijds voor gekozen om haar lopende asielprocedure in te trekken. Eventuele asielmotieven die zij aan haar aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ten grondslag heeft gelegd, kunnen in de onderhavige procedure niet alsnog worden beoordeeld. Dat betekent echter niet dat persoonlijke omstandigheden geen enkele rol kunnen spelen bij de beoordeling van een beroep op bewijsnood. [appellante] dient daartoe evenwel haar stelling, dat zij thans bij terugkeer naar Azerbeidzjan daadwerkelijk voor de Azerbeidzjaanse autoriteiten heeft te vrezen, met bewijsstukken te staven. De enkele stelling, onder verwijzing naar voormelde ambtsberichten, dat niet van haar kan worden verlangd naar Azerbeidzjan af te reizen wegens de ernstige mate van discriminatie van Armeniërs in Azerbeidzjan is daartoe onvoldoende.
[appellante] heeft evenmin met behulp van een - professionele - derde getracht de vereiste documenten te verkrijgen.
Gelet hierop heeft [appellante] niet al het mogelijke gedaan om de vereiste documenten te verkrijgen, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zij niet in bewijsnood verkeert.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris van het horen in de bezwaarfase mocht afzien. Nu zij in bezwaar heeft gesteld dat zij niet naar Azerbeidzjan kan reizen wegens de discriminatie tegen Armeniërs, zij op de houding van de Azerbeidzjaanse autoriteiten heeft gewezen en zij van de Azerbeidzjaanse vertegenwoordiging in Nederland noch van de Nederlandse vertegenwoordiging in Azerbeidzjan heeft vernomen wat zij zou moeten doen om in het bezit te komen van de vereiste documenten voor haar naturalisatieverzoek, was van een kennelijk ongegrond bezwaar geen sprake, aldus [appellante].
5.1. Een bestuursorgaan mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden.
Gelet op de motivering van het besluit van 25 november 2011 is aan deze maatstaf voldaan, nu [appellante] in het aanvullend bezwaarschrift van 27 februari 2012 weliswaar heeft gesteld in bewijsnood te verkeren, maar zij dit slechts met een verwijzing naar een thematisch ambtsbericht van Azerbeidzjan van juli 2011, heeft gestaafd. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Woestenburg-Bertels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013
501-766