ECLI:NL:RVS:2015:3307

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
201501816/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap en bewijsnood

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 21 januari 2015 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om Nederlanderschap ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 28 juli 2014 het verzoek van [appellant] om het Nederlanderschap te verlenen afgewezen, omdat zijn nationaliteit niet vaststond en hij niet had aangetoond in bewijsnood te verkeren. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop [appellant] in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 22 september 2015 werd [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.H. van der Linden, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. E. Groenendijk van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de handtekening op het door [appellant] overgelegde paspoort niet van hem afkomstig was. [appellant] had een gelegaliseerde verklaring van de ambassade van Sierra Leone overgelegd, maar de Afdeling oordeelde dat deze verklaring niet voldoende was om zijn nationaliteit vast te stellen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de staatssecretaris niet verplicht was om het verzoek van [appellant] in te willigen, omdat hij niet had voldaan aan de vereisten voor het overleggen van een geldig paspoort. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van de juiste documenten bij een verzoek om naturalisatie en de verantwoordelijkheden van de verzoeker in dit proces. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201501816/1/V6.
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 januari 2015 in zaak nr. 14/2490 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2014 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 januari 2015 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.H. van der Linden, advocaat te Almelo, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E. Groenendijk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 van de RWN kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: het Besluit) verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de staatssecretaris, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN moet de verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte, overleggen.
2. De staatssecretaris heeft aan de handhaving van de afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat de nationaliteit van [appellant] niet vaststaat en [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert.
3. In hoger beroep is onbestreden dat de handtekening op het door [appellant] bij het verzoek overgelegde paspoort, afgegeven op 7 december 2012 (hierna: het paspoort), niet van hem afkomstig is.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij met de overgelegde gelegaliseerde verklaring van de ambassade van Sierra Leone te Brussel van 14 januari 2014 zijn nationaliteit heeft aangetoond. Deze verklaring bevestigt dat hij burger is van Sierra Leone, het paspoort geldig en authentiek is en hij de persoon is wiens foto op het paspoort zit, aldus [appellant]. Bovendien heeft het Bureau Documenten in een rapport van 30 april 2014 over de verklaring van de ambassade geconcludeerd dat deze echt is en met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bevoegd is opgemaakt en afgegeven. [appellant] stelt voorts dat zijn zoon, die dezelfde procedure heeft gevolgd, wel een geldig paspoort heeft verkregen. Verder wijst [appellant] op de door hem in hoger beroep overgelegde kopie van zijn nieuwe paspoort, afgegeven op 30 maart 2015.
[appellant] heeft zich ter zitting bij de Afdeling beroepen op de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2014 in zaak nr. 201304554/1/V6, en gesteld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris ten onrechte niet is afgeweken van het in zijn beleid neergelegde vereiste van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument.
4.1. De door [appellant] eerst in hoger beroep overgelegde kopie van het nieuwe paspoort, wordt niet bij de beoordeling van het hoger beroep betrokken. Uit artikel 31, eerste lid, van het Besluit volgt dat het aan een verzoeker is de benodigde documenten bij het indienen van het verzoek over te leggen. [appellant] heeft geen verklaring gegeven waarom hij een paspoort dat wel aan de vereisten voldoet, niet in de bestuurlijke fase had kunnen overleggen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat met de verklaring van de ambassade en het rapport van Bureau Documenten de nationaliteit van [appellant] niet is komen vast te staan. Deze documenten laten onverlet dat de handtekening van [appellant] op het paspoort niet van hem is. Dit document kan niet worden aanvaard als bewijs van de nationaliteit van [appellant], te minder omdat het volgens Bureau Documenten met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid frauduleus is verkregen. Voorts volgt uit de verklaring van de ambassade niet aan de hand van welke gegevens de ambassade de nationaliteit van [appellant] heeft vastgesteld en is daarin geen reden vermeld voor de afwijkende handtekening op het paspoort. Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris toegelicht dat de zoon van [appellant] een geldig paspoort heeft verkregen, omdat daarop geen afwijkende handtekening is vermeld. Gelet op dit verschil, noopte de afgifte van het paspoort aan de zoon, wat daarvan verder zij, de staatssecretaris niet tot inwilliging van het verzoek. Dat [appellant] heeft gesteld dat de handtekening van een ander buiten zijn schuld op het paspoort staat, maakt niet dat de staatssecretaris ten onrechte heeft vastgehouden aan de eis van het overleggen van een geldig nationaal paspoort dat overeenkomstig de juiste procedure is verkregen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2014 in zaak nr. 201401282/1/V6). Het beroep van [appellant] op voormelde uitspraak van 19 februari 2014 treft geen doel omdat, anders dan in de thans voorliggende zaak, die zaak een kind betrof, geboren uit een rechtsgeldig huwelijk van ouders, die, gezien de vaststelling van hun identiteit en oorspronkelijke nationaliteit, waren genaturaliseerd tot Nederlander, zodat de staatssecretaris ondeugdelijk had gemotiveerd waarom voor dat kind het vereiste van het overleggen van een paspoort toegevoegde waarde had.
De betogen falen.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Hij voert daartoe aan dat met de brief van de staatssecretaris van 6 december 2013 (hierna: de brief van 6 december 2013) het vertrouwen is gewekt dat hem het Nederlanderschap zou worden verleend, indien hij de verklaring van de ambassade zou overleggen. Voorts klaagt hij dat de staatssecretaris gehouden was, indien de verklaring van de ambassade niet toereikend was, hem mee te delen welke stukken nodig waren voor inwilliging van het verzoek.
5.1. In de brief van 6 december 2013 is, anders dan [appellant] stelt, vermeld dat een enkele verklaring van de ambassade dat het paspoort echt en geldig is niet voldoende is en dat [appellant] een verklaring moet geven voor het feit dat een handtekening van een ander op het paspoort staat. Voorts valt uit die brief niet af te leiden dat de staatssecretaris de door [appellant] aanvullend te verrichten inspanningen uitputtend heeft willen beschrijven. Nu [appellant] voorts door de staatssecretaris meermaals in de gelegenheid is gesteld om aanvullende stukken in te dienen ten bewijze van zijn nationaliteit, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris niet gehouden was [appellant] meer mogelijkheden te bieden zijn verzoek tot een positief resultaat te brengen. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.
Het betoog faalt.
6. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat hij in bewijsnood verkeert omdat het voor hem onmogelijk is om een nieuw paspoort te verkrijgen, faalt reeds omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij de juiste procedure heeft gevolgd ter verkrijging van een paspoort.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015
32-766.